11
bediening
Oververhittingsbeveiligingen
Het toestel kan oververhit raken, wanneer:
de pan de warmte niet goed geleidt;
vet of olie op een hoge stand verhit wordt;
er onvoldoende luchtcirculatie is (zie ook ventilatiebeveiliging bij het in-
stallatievoorschrift).
In geval van oververhitting leidt dit bij de desbetreffende kookzone,
respectievelijk alle kookzones, tot een van de volgende reacties:
de kookplaat zal het toegevoerde vermogen iets laten afnemen;
wanneer dit niet helpt zal de kookplaat uitschakelen en de melding E2 in de
displays laten zien.
Wanneer de kookplaat voldoende is afgekoeld verdwijnt de melding E2 weer
en kunt u het toestel opnieuw inschakelen.
Voorkom dat de oververhittingsbeveiliging van het toestel geactiveerd wordt
door:
pannen te gebruiken die de warmte goed geleiden;
vet of olie op een lagere stand te verhitten;
voldoende luchtcirculatie.
Neem contact op met de servicedienst of een erkend vakman indien de
oververhittingsbeveiliging desondanks opnieuw geactiveerd wordt.