(12) met de gewenste hoeveelheid
water.
d. Meet de benodigde hoeveelheid spuit-
middel af in de maatbeker (7).
e.
Giet de vloeistof met de trechter (17) in
de tank.
f.
Schroef de tankdop (7) op de drukspuit,
zorg ervoor dat hij stevig vastge-
schroefd zit.
g. Plaats de accu terug.
• Spuitoplossingen kunnen voorgemengd
worden en dan in de tank worden gego-
ten. Gebruik een trechter.
Let op: Zorg ervoor dat u de maatdop of
trechter na elk gebruik grondig reinigt. Wan-
neer u de spuitoplossing voormengt, reinig
dan de mengfles die hiervoor gebruikt werd.
Let op: Het is belangrijk om het apparaat na
elk gebruik grondig te reinigen. Vloeistof
gedurende langere tijd in een niet-gebruikt
apparaat achterlaten, kan ervoor zorgen dat
de bewegende onderdelen en verbindingen
verkleven.
Sproeistraal instellen
6.5
a. Aan het mondstuk kan de sproeistraal
van puntvormig tot fijne sproeinevel
voor een groter vlak worden ingesteld.
b. Draai de instelbare spuitmond (1) tegen
de klok in, zodat u een smallere tot
puntvormige sproeistraal krijgt.
c.
Als u de instelbare spuitmond met de
klok mee draait, dan krijgt u een bredere
sproeistraal.
Spuitlans verlengen
6.6
a. Draai de vastzetmoer (2) los.
b. Trek de telescoopbuis naar buiten om
de gewenste lengte in te stellen.
c.
Draai de vastzetmoer weer vast.
7. Gebruik
De drukspuit IN-/UIT schakelen
7.1
a. Om de drukspuit IN te schakelen, duwt
u op de AAN/UIT-schakelaar (6).
b. Om vloeistof uit de spuitlans te laten
komen, duwt u de trekker (4) in.
c.
Om de vloeistofstroom uit de spuitlans
te stoppen, laat u de trekker los.
d. Om de drukspuit UIT te schakelen, duwt
u nogmaals op de AAN/UIT-schakelaar.
Vergrendeling trekker
7.2
a. De vergrendelfunctie is handig wanneer
u gedurende een langere tijd moet spui-
ten of wanneer u een groot oppervlak
moet behandelen.
b. Om te vergrendelen, duw de trekker (4)
in en schuif de trekker naar voren.
c.
Om te ontgrendelen, duw de trekker in
en schuif de trekker naar achteren.
Let op: Ontgrendel de trekker na ieder
gebruik!
8. Reiniging, onderhoud en opslag
Reiniging
8.1
• Houd veiligheidsvoorzieningen, ventila-
tieopeningen en de behuizing van de
motor zo goed mogelijk vrij van stof en
vuil. Veeg de machine af met een
schone doek of blaas hem uit met pers-
lucht onder lage druk.
• Wij bevelen aan om de machine direct
na ieder gebruik te reinigen.
• Reinig de machine regelmatig met een
vochtige doek en een beetje zachte
zeep. Gebruik geen reinigings- of oplos-
middelen; die kunnen de kunststof
delen van de machine aantasten. Let
erop dat er geen water in het binnenste
van de machine kan komen.
• Restmiddel conform de voorschriften
en de gegevens van de fabrikant
afvoeren.
• Apparaat leegmaken, doorspoelen met
schoon water.
Onderhoud
8.2
In het binnenwerk van de machine bevinden
zich geen te onderhouden onderdelen.
Opslag
8.3
• Bewaar het apparaat en het toebehoren
op een donkere, droge en vorstvrije
plaats.
• Berg alleen volledig schoongemaakte
en droge apparaten op.
• Apparaat altijd leeg, droog en vorstvrij
bewaren.
Nederlands
23