Onder de dakventilatoren dient een
�
weerbestendige pakking, voor een
luchtdichte bevestiging, te worden
aangebracht;
Bij montage op een ongelijke
�
ondergrond kan de afstand tussen
vleugel en ventilatorbehuizing zodanig
wijzigen, dat het de explosieveiligheid
van de dakventilator in gevaar brengt.
Ook kan montage op een ongelijke
ondergrond andere storingen met zich
meebrengen.
Figuur 3
6 - NL
8. Elektrische aansluiting
De dakventilatoren dienen volgens de
�
plaatselijk geldende voorschriften en
de bijgevoegde aansluitschema's te
worden aangesloten;
De voedingskabel kan via een wartel in
�
de voet van binnenuit of over het dak
toegevoerd worden;
De elektrische aansluiting vindt plaats
�
op de buitenliggende werkschakelaar of
aansluitdoos.
Componenten met ATEX classificatie
mogen op geen enkele wijze veranderd
worden.
Het schemanummer op de typeplaat
in het vakje 'S...' (rechtsonder) dient
overeen te komen met het nummer van
het meegeleverde aansluitschema.
Motorgegevens zie hiervoor het
�
meegeleverde motorcertificaat;
De motor dient tegen overbelasting c.q.
�
oververhitting (bij direct inschakelen
met 1, bij ster/driehoekaanloop met 1 of
2) te worden beveiligd door toepassing
van een meerpolige stroomafhankelijke
overbelastingsbeveiliging
(motorbeveiligingsschakelaar);
De dakventilator dient met een zekering
�
of zekeringautomaat (LS), meerpolig,
tegen kortsluiting te worden beveiligd;
Indien externe aarding noodzakelijk is
�
dient deze te worden aangesloten op de
externe aarde aansluiting (bout) van de
motorbehuizing.