4 Onderhoud
4.1 Algemene onderhoudprocedures
Routinecontrole (subjectieve tests)
Het wordt aangeraden routinecontroles iedere week uit te voeren op alle apparatuur die in gebruik is.
Stappen 1-9 hieronder dienen iedere gebruiksdag gevolgd te worden op de apparatuur.
Algemeen
Het doel van routinecontroles is zorgen dat de apparatuur correct werkt, dat de kalibratie niet aanzienlijk
veranderd is en dat de transducer en aansluitingen geen defecten hebben die van negatief effect op de
testresultaten kunnen zijn. De controleprocedures dienen uitgevoerd te worden als de audiometer is
ingesteld op de normale werkende conditie. De belangrijkste elementen in dagelijkse prestatiecontroles zijn
de subjectieve testen en deze testen kunnen alleen goed uitgevoerd worden door een operator met een
ongehinderd en bij voorkeur bekend goed gehoor. Als er gebruik gemaakt wordt van een hok of afzonderlijke
testruimte, moet de apparatuur als geïnstalleerd gecontroleerd worden. Er kan een assistent nodig zijn om
de procedures uit te voeren. Tijdens de controles dienen ook de onderlinge aansluitingen tussen de
audiometer en de apparatuur in het hok gecontroleerd te worden, en alle aangesloten leads, pluggen en
aansluitingen in de aansluitbox (geluidskamermuur) dienen gecontroleerd te worden als potentiële
storingsbronnen en op onjuiste aansluiting. De omgevingsgeluidsomstandigheden tijdens de test mogen niet
substantieel slechter zijn dan wanneer het apparaat in gebruik is.
1)
Reinig en controleer de audiometer en alle accessoires.
2)
Controleer hoofdtelefoonkussentjes, pluggen, stroomkabels en hulpkabels op tekenen van slijtage of
schade. Beschadigde of versleten onderdelen moeten vervangen worden.
3)
Schakel de apparatuur aan en laat het de aanbevolen tijd opwarmen. Voer installatie-aanpassingen
uit, zoals opgegeven. Controleer bij apparatuur die op batterijen loopt de status van de batterijen aan
de hand van de door de fabrikant voorgeschreven methode. Schakel de apparatuur aan en laat hem
de aanbevolen tijd opwarmen. Als er geen opwarmtijd aangegeven is, laat de circuits dan 5 minuten
stabiliseren. Voer installatie-aanpassingen uit, zoals opgegeven. Controleer bij apparatuur die op
batterijen loopt de status van de batterijen.
4)
Controleer of de serienummers van de oortelefoon en botvibrator overeenstemmen voor gebruik met
de audiometer.
5)
Controleer of de output van de audiometer ongeveer correct is op zowel de lucht- als botgeleiding
door een vereenvoudigd audiogram uit te voeren op een bekend testpersoon met bekend gehoor;
controleer op veranderingen.
6)
Controleer op hoog niveau (bijvoorbeeld hoorniveaus van 60 dB bij luchtgeleiding en 40 dB bij
botgeleiding) voor alle toepasbare functies (en beide oordopjes) op alle gebruikte frequenties; luister
of het correct functioneert, naar de afwezigheid van vervorming, geen klikken, enz.
7)
Controleer alle hoofdtelefoons (inclusief maskeringstransducer) en de botvibrator op afwezigheid van
vervorming en storing; controleer pluggen en snoeren op storingen.
8)
Controleer of alle schakelknoppen vast zitten en of de indicatoren correct werken.
9)
Controleer of het signaalsysteem van de persoon correct werkt.
10)
Luister op lage niveaus naar een teken van ruis, brommen of ongewenste geluiden (interferentie als
een signaal wordt afgespeeld op een ander kanaal) of naar wijzigingen in toonkwaliteit als maskering
ingeschakeld wordt.
11)
Controleer of de signaalverzwakkers de signalen over het volledige bereik verzwakken en of de
signaalverzwakkers die moeten werken als de toon afgespeeld wordt, geen elektrische of
mechanische ruis bevatten.
12)
Controleer of de bediening geen geluid maakt en of er geen geluid van de audiometer hoorbaar is op
de plek waar de proefpersoon zit
13)
Controleer de communicatiespraakcircuit van de proefpersoon, indien nodig, aan de hand van
procedures die vergelijkbaar zijn met de tonen die gebruikt worden voor pure toonfunctie.
AT235 – Gebruikshandleidung - NL
Pagina 39