goed om water door de leidingen van
de installatie te laten stromen om
eventuele spaanresten en andere
afvalresten, die de goede werking van
de installatie kunnen hinderen, te ver-
wijderen.
Het vullen van de installatie moet lang-
zaam gebeuren, zodat de lucht kan ont-
snappen. Bij de installaties met een
gesloten circuit mag de voordruk van
het expansievat niet minder dan de sta-
tisch manometrische hoogte van de
installatie bedragen (bijv. voor 5 m
waterhoogte mag de voordruk van het
expansievat en de laaddruk van de
koude installatie niet minder dan de
minimumdruk van 0,5 bar bedragen).
2.3.3 Productie van warm water
In de warm water-stand blijft de laad-
pomp van de boiler in werking totdat
het warme water de met de aquastaat
van de boiler ingestelde temperatuur
heeft bereikt.
Wanneer de pomp van de boiler is
gestopt, kan de pomp van de verwar-
mingsinstallatie worden aangezet
(deze is overigens niet meegeleverd),
op voorwaarde dat de zomer/winter
schakelaar op de WINTER stand staat
en dat de kamerthermostaat warmte
vraagt.
De ketel kan de gewenste hoeveel-
heid warm water alleen produceren
als alle lucht in de slang is afgevoerd
wanneer hij voor het eerst wordt aan-
gezet. Om deze handeling te vereen-
voudigen dient men de terugslagklep
(6 fig. 2) open te zetten door de
schroef in horizontale stand te zet-
ten. Zet de schroef in de oorspronke-
lijke stand terug wanneer het afvoe-
ren is voltooid.
De warm water boiler van 80 liter
zorgt voor een snelle accumulatie, is
gemaakt van geëmailleerd staal en is
geïsoleerd met polyurethaan.
Het hoge isolerend vermogen van de
boiler beperkt de stralingsverliezen
waarmee de temperatuur van het
warm water op peil wordt gehouden,
hetgeen een aanzienlijke kostenbespa-
ring oplevert.
Wanneer het water betreft met een
hardheid TH die hoger is dan 20÷25
°Fr wordt aangeraden om het water te
behandelen ter voorkoming van ketel-
steenafzetting op de boiler en bijgevolg
van een aanzienlijke vermindering van
de warmteoverdracht.
2.3.4 Kenmerken van het
ketelvoedingswater
Om de vorming van ketelsteen ten
gevolge van kalkafzetting en beschadi-
gingen aan de warmtewisselaar van
het sanitaire water te voorkomen mag
het leidingwater geen hogere hardheid-
sgraad hebben dan 20°F. In ieder geval
is het verstandig om de kenmerken van
het water dat gebruikt wordt te contro-
leren en deugdelijke waterontharders
te installeren. Om de vorming van ketel-
steen of kalkafzetting in de primaire
warmtewisselaar te voorkomen moet
ook he t leidingwat er dat voor de
verwarmingsinstallatie gebruikt wordt
in overeenstemming met de norm UNI-
CTI 8065 onthard worden. Het is abso-
luut noodzakelijk behandeld water te
gebruiken in de verwarmingsinstallatie
in de volgende gevallen:
– Grote installaties (grote waterin-
houd).
– Frequente watertoevoer, integratie
van installaties.
– Als de installatie geheel of gedeelte-
lijk moet worden geleegd.
2.4
AANSLUITING
SCHOUW
De schouw is heel belangrijk voor een
goede werking van de ketel; wanneer
deze niet goed functioneert, zal dit bij
het starten van de ketel problemen,
zoals vorming van roet, condensatie,
afzettingen opleveren.
De schoorsteen moet beantwoorden
aan de onderstaande vereisten. Hij
dient in het bijzonder:
– van luchtdicht materiaal te zijn
gemaakt en bestand te zijn tegen de
temperatuur van rook en condens;
– voldoende mechanische weerstand te
kunnen bieden en een gering warmte-
geleidingsvermogen te hebben;
– volledig dicht te zijn om te voorko-
men dat het rookkanaal afkoelt;
– zo veel mogelijk verticaal geplaatst
te zijn en aan het uiteinde dient een
statische aspirator te zijn voorzien
die voor een efficiënte en constante
afvoer van de verbrandingsproduc-
ten zorgt;
– teneinde te voorkomen dat de wind
rond het rookgat drukzones veroor-
zaakt die groter zijn dan de opwaart-
se druk van de verbrandingsgassen
is het noodzakelijk dat de opening
van het afvoerkanaal ten minste 0,4
m uitsteekt boven enige andere
installatie die minder dan 8 m van de
schoorsteen is verwijderd (met inbe-
grip van de top van het dak);
– de diameter van het rookkanaal
dient niet kleiner te zijn dan die van
de ketelaansluiting; voor rookkanalen
met een vierkante of rechthoekige
doorsnede dient de inwendige door-
snede met 10% te worden vergroot
vergeleken bij de doorsnede van de
ketelaansluiting;
– de nuttige sectie van de schouw moet
voldoen aan de volgende formule:
P
S = K
√H
S gemiddeld resultaat in cm
K verminderingscoëfficient:
– 0,045 voor hout
– 0,030 voor kolen
– 0,024 voor stookolie
– 0,016 voor gas
P vermogen van de vuurhaard in
de ketel en kcal/h
H hoogte van de schouw in meters,
gemeten vanaf de as van de vlam
tot aan de uitgang van de schouw
in de atmosfeer, verminderd met:
– 0,50 m voor iedere elleboog
tussen ketel en schouw
– 1,00 m voor iedere meter
buislengte tussen ketel en
schouw.
2.5
ELEKTRISCHE
AANSLUITING
De ketel is voorzien van een stroom-
snoer en dient te worden gevoed met
een eenfasige spanning van 230V -
50Hz met behulp van een door zeke-
ringen beveiligde hoofdschakelaar.
De kamerthermostaat (die niet wordt
meegeleverd) die noodzakelijk is voor
het verkrijgen van een betere tempe-
ratuurregeling, dient te worden aange-
sloten zoals aangeduid op de schema's
(fig. 5) en nadat de oorspronkelijke
brug is verwijderd.
Sluit vervolgens de bijgeleverde voe-
dingskabel van de brander en van de
circulatiepomp van de installatie aan.
OPMERKINGEN:
Het toestel moet op een deugdelijk
geaard stopcontact aangesloten
worden.
De fabrikant wijst alle aansprake-
lijkheid af voor ongevallen die het
gevolg zijn van het niet aarden van de
ketel. Alvorens welke werkzaamhe-
den dan ook aan het elektrische
schakelpaneel uit te voeren moet
eerst de elektrische stroomtoevoer
uitgeschakeld worden.
2
47