7.2
Elektrische aansluiting
Veiligheid
Voorbereiding/aanwijzingen
Instelling van de motorbeveiligings-
schakelaar
Inbouw- en bedieningsvoorschriften Wilo-IPL/DPL (1,1-7,5 kW)
GEVAAR! Levensgevaar!
Bij een ondeskundige elektrische aansluiting bestaat levensgevaar
door elektrische schok.
• Elektrische aansluiting uitsluitend door een elektricien met toela-
ting door het plaatselijke energiebedrijf en overeenkomstig de
plaatselijk geldende voorschriften laten uitvoeren.
• Inbouw- en bedieningsvoorschriften van het toebehoren in acht
nemen!
WAARSCHUWING! Gevaar voor overbelasting van het net!
Een ontoereikende netwerkuitvoering kan wegens overbelasting
van het net tot uitval van het systeem en zelfs tot brand in kabels
leiden.
• Bij de netwerkuitvoering vooral m.b.t. de gebruikte kabeldoorsne-
den en zekeringen ermee rekening houden dat het tijdens het
meerpompenbedrijf mogelijk is dat alle pompen kortstondig gelijk-
tijdig in bedrijf zijn.
• De elektrische aansluiting moet via een vast geplaatste netaansluit-
leiding plaatsvinden, die is voorzien van een stekker of een meerpo-
lige schakelaar met een contactopeningsbreedte van minimaal 3 mm
(in Duitsland conform VDE 0730 deel 1).
• De aansluitleiding dient zodanig gelegd te worden, dat er in geen
geval contact gemaakt wordt met de leiding en/of het pomp- en
motorhuis.
• Voor een goede druipwaterbescherming en trekontlasting van de
kabelschroefverbinding, kabels gebruiken met voldoende buitendia-
meter en deze stevig vastschroeven. Om het ontstane druipwater af
te voeren moeten de kabels in de buurt van de kabelschroefverbin-
ding naar een afvoerlus worden geleid.
• Door correct positioneren van de kabelschroefverbinding of door cor-
rect leggen van de kabels moet worden gewaarborgd dat er geen
druipwater in de klemmenkast kan lopen.
• Kabelschroefverbindingen die niet bezet zijn, moeten met de door de
fabrikant geleverde stop worden afgesloten.
• Bij toepassing van de pompen in installaties met watertemperaturen
boven 90 °C moet een voldoende warmtebestendige netaansluitlei-
ding worden gebruikt.
• Stroomtype en spanning van de netaansluiting controleren.
• Gegevens op het typeplaatje van de pomp in acht nemen. Het
stroomtype en de spanning van de netaansluiting dienen overeen te
komen met de gegevens op het typeplaatje.
• Netzijdige zekering: afhankelijk van de nominale motorstroom.
• Pomp/installatie op de voorgeschreven wijze aarden.
• De motor moet tegen overbelasting door een motorbeveiligingsscha-
kelaar of door het thermistor-uitschakelapparaat worden beveiligd.
AANWIJZING
• Het aansluitschema voor de elektrische aansluiting bevindt zich in het
deksel van klemmenkast (zie ook afb. 11).
• Het installeren van een motorbeveiligingsschakelaar is verplicht.
• instelling van de nominale motorstroom volgens de informatie op het
typeplaatje van de motor, Y-Δ-start: Als de motorbeveiligingsscha-
kelaar in de toevoerleiding naar de Y-∆-relaiscombinatie is gescha-
keld, vindt de instelling plaats zoals bij de directe start. Als de
motorbeveiligingsschakelaar in een streng van de motortoevoerlei-
ding (U1/V1/W1 of U2/V2/W2) is geschakeld, moet de motorbeveili-
gingsschakelaar op de waarde 0,58 x nominale motorstroom worden
ingesteld.
Nederlands
71