• Epilepsie. Patiënten met een vermoeden van
of een gediagnosticeerde epilepsie moeten
de voorzorgsmaatregelen in acht nemen die
door hun arts zijn aanbevolen.
• Inwendige bloedingen. Wees voorzichtig als
de patiënt last heeft van inwendige blo-
edingen, bijvoorbeeld na een verwonding of
breuk.
• Na een operatie. Wees voorzichtig na een
recente operatie, omdat stimulatie het
herstelproces van de patiënt kan verstoren.
• Uterus. Als u zwanger bent, plaats de elek-
troden dan niet direct boven de baarmoeder
en sluit geen elektrodeparen aan over de
buik. Theoretisch gezien kan de stroom het
hart van de foetus beïnvloeden (hoewel er
geen rapporten bestaan waaruit blijkt dat
het schadelijk is).
• Afwezigheid van gevoel. Wees voorzichtig
als stimulatie wordt toegepast van huidge-
deelten die minder gevoelig zijn dan nor-
maal. Pas geen stimulatie toe op patiënten
NL
die zich niet goed kunnen uitdrukken.
• Stimulatie. De stimulator mag uitsluitend
worden gebruikt met huidelektroden die
bestemd zijn voor zenuw- en spierstimula-
tie. Na stimulatie kan er spierpijn optreden,
maar deze verdwijnt meestal binnen een
week.
• Warme behuizing of batterijen. Sommige
delen van de behuizing kunnen onder
extreme gebruiksomstandigheden een tem-
peratuur van 43 °C bereiken. Wees voor-
zichtig bij het manipuleren van de batterijen
vlak na gebruik van het apparaat of wan-
neer u het apparaat vasthoudt. Er is geen
speciaal gezondheidsrisico verbonden met
deze temperatuur, hooguit enig ongemak.
134
• Kinderen. Dit apparaat moet buiten het
bereik van kinderen blijven.
• Formaat van de elektrode. Gebruik geen
elektroden met een actief oppervlak van
minder dan 16 cm2. Er kan risico zijn op
brandwonden. Wees voorzichtig bij een
stroomdichtheid van meer dan 2 mA/cm2.
• Verwurging. Wikkel geen geleidingsdraden
rond uw nek en houd ze buiten het bereik
van kinderen. Er kan verwurging optreden
indien een persoon in de geleidingsdraden
verstrikt raakt.
• Struikelen. Vermijd struikelen over de gelei-
dingsdraden.
• Beschadiging van het apparaat of de toebe-
horen. Gebruik het apparaat of de toebeho-
ren nooit wanneer deze zijn beschadigd
(behuizing, kabels, enz.) of als het batterij-
vak geopend is. Dit kan tot een elektrische
schok leiden. Inspecteer voor elk gebruik
zorgvuldig de geleidingsdraden en aansluit-
ingen.
• Elektroden inspecteren. Inspecteer de elek-
troden voor elk gebruik. Vervang de elektro-
den als deze slechter worden of niet meer
goed hechten. Een slecht contact tussen de
elektroden en de huid verhoogt de kans op
huidirritatie of brandwonden. De elektroden
gaan langer mee als ze volgens de instruc-
ties op de verpakking worden gebruikt en
bewaard. Plaats de elektroden zodanig dat
hun volledige oppervlak in contact is met de
huid.
• Vreemde voorwerpen. Zorg dat er geen
vreemde voorwerpen of materiaal (grond,
water, metaal, enz.) in het apparaat en het
batterijvak kunnen binnendringen.
• Batterijen. Draag de batterijen niet op zak,
in een portemonnee of op een andere plaats