3.0 Transport
GEvAAR!
Indien dit advies wordt genegeerd ontstaat het risico op ernstig
letsel of overlijden.
Het vervoer van uw rolstoel in een voertuig:
Een in een voertuig vastgezette rolstoel biedt niet dezelfde
veiligheid als een normale stoel en veiligheidssysteem in dat
voertuig. Sunrise adviseert altijd om de rolstoelgebruiker over
te brengen naar een stoel van het voertuig. Sunrise Medical
erkent dat het niet altijd praktisch is om een rolstoelgebruiker
over te brengen naar een gewone stoel in het voertuig.
Wanneer de gebruiker vervoerd moet worden in de rolstoel,
moet onderstaand advies worden opgevolgd:
1. Controleer of het voertuig over de juiste hulpmiddelen
beschikt om een passagier in een rolstoel te vervoeren.
Controleer tevens of de methode om in en uit het voertuig te
komen, geschikt zijn voor uw type rolstoel. De vloer van het
voertuig moet sterk genoeg zijn om het totale gewicht van de
rolstoelgebruiker, de rolstoel en de accessoires te dragen.
2. Rondom de rolstoel dient voldoende ruimte te zijn om de
spanbanden en veiligheidsgordels te bevestigen en de rolstoel
goed en gemakkelijk vast te zetten en los te maken.
3. De stoel met daarin de gebruiker moet in de rijrichting
worden geplaatst. De rolstoel dient te worden vastgezet met
spanbanden en voor de gebruiker dienen veiligheidsgordels
gebruikt te worden, waarbij wordt voldaan aan de normen ISO
10542 of SAE J2249 en aan de WTORS instructies van de
fabrikant.
4. De rolstoel is niet getest in andere posities binnen een
voertuig. De rolstoel met daarin de gebruiker mag nooit in
zijwaartse richting worden vervoerd (Fig. A).
5. De rolstoel moet worden vastgezet met een
bevestigingssysteem dat voldoet aan ISO 10542 of SAE J2249,
met niet-verstelbare banden aan de voorzijde en verstelbare
banden aan de achterzijde, die worden bevestigd door middel
van karabijnhaken/S-haken en gesp en gordel bevestigingen.
De bevestigingen bestaan doorgaans uit vier aparte banden die
vastgemaakt worden aan iedere hoek van de rolstoel.
6. De verankeringsbanden moeten aan het frame van de
rolstoel worden bevestigd zoals aangegeven in de tekening
op de volgende pagina. Ze mogen niet worden bevestigd aan
accessoires, wielen, remmen, voetsteunen en dergelijke.
46
7. De verankeringsbanden dienen in een hoek van 45 graden
zo dicht mogelijk bij de stoel bevestigd te worden; de banden
moeten strak vastgezet worden in overeenstemming met de
instructies van de fabrikant.
8. De verankeringspunten, frame en structurele onderdelen van
de rolstoel mogen niet zonder overleg met de fabrikant worden
gewijzigd of vervangen. Dergelijke wijzigingen kunnen de
rolstoel van Sunrise Medical ongeschikt maken voor transport
in een voertuig.
9. Zowel de heupgordel als de veiligheidsgordel voor het
bovenlichaam moet worden gebruikt om de rolstoelgebruiker
goed in de rolstoel te laten zitten. Hierdoor wordt het risico
verkleind dat hoofd en borst in botsing komen met onderdelen
van het voertuig. Tevens wordt risico verkleind dat de
rolstoelgebruiker of de andere inzittenden van het voertuig
geblesseerd raken. (Fig. B) De bovenlichaamgordel dient
bevestigd te worden aan de "B" stang van het voertuig. Indien
dit wordt nagelaten, wordt het risico van ernstig (onder)
buikletsel van de gebruiker vergroot.
10. Tijdens het transport dient men gebruik te maken van een
hoofdsteun die geschikt is voor transport (zie etiket van de
hoofdsteun). Deze moet gedurende het hele transport op de
juiste wijze zijn aangebracht.
11. Lichaamsondersteunende gordels (zoals heupgordels)
mogen niet worden gebruikt als veiligheidsgordel voor een
rolstoelgebruiker, tenzij deze voldoen aan de normen zoals
gespecificeerd in ISO 7176-19:2001 of SAE J2249.
12. De veiligheid van de rolstoelgebruiker tijdens het
transport hangt af van de nauwkeurigheid waarmee de
verankeringsbanden worden bevestigd. De persoon/personen
die de verankering tot stand brengt/brengen, moet(en) op juiste
wijze zijn geïnstrueerd en getraind.
13. Verwijder waar mogelijk hulpmiddelen en accessoires en
berg deze veilig op. Hierbij kunt u denken aan:
Krukken, losse kussens en werkbladen.
14. Een scharnierende/opgetilde beensteun mag zich
niet in opgetilde positie bevinden tijdens transport van de
rolstoel en gebruiker wanneer de rolstoel is verankerd met
verankeringsbanden en veiligheidsgordels.
15. Een gekantelde rugleuning moet in rechte positie worden
gezet.
16. De handremmen moeten goed worden vastgezet.
17. Veiligheidsgordels moeten worden bevestigd aan de
"B" stang van het voertuig en mogen niet van het lichaam
afgehouden worden door bijvoorbeeld armsteunen of wielen.
Fig. B
Fig. A
Life R Rev.1.0