NEDERLANDS
pomp en het reservoir een onderhoudsklep worden gemon-
teerd.
Onder de bochten worden drie voeten vastgeschroefd.
De bochten worden dan via een elastische verbinding en slang-
klemmen met het reservoir verbonden.
Vervolgens worden de bochten met centreerpennen in de vloer
vastgezet.
Dan worden de afdichtingen op de bochten gezet, de pompen
geplaatst en van onderen met inbusbouten bevestigd.
Montage ontluchting
De DN 70-ontluchtingsleiding wordt met de elastische verbin-
ding bovenop het reservoir vastgezet en over het dak geleid.
Bij de Compli 2500 moeten beide reservoirs worden voorzien
van ontluchtingsleidingen, die echter met een T-stuk bij elkaar
kunnen worden gevoerd.
Montage drukleiding
De flensaansluitingen (accessoire) van de steunen voorzien en
aan de pomp schroeven. Nu wordt de rest van de drukleiding
opgebouwd:
1. Terugslagkleppen (accessoire),
2. Afsluiters (accessoire),
3. Verdeelstuk (accessoire).
4. Met de elastische aansluiting en een flensstuk (accessoire) de
drukleiding aansluiten en met een lus boven het lokale terug-
stuwniveau leiden.
Aansluiting noodafvoer (DN 50 voorzijde)
Deze aansluiting wordt gebruikt voor de handmatige
HMP-membraanpomp (accessoire).
Naar keuze de rechter- of linkeraansluiting met een gatenzaag
(Ø 38) openzagen en ontbramen.
De handmembraanpomp goed toegankelijk op de muur beves-
tigen en met PVC-buis en flexibele verbinding (optioneel) op de
aansluiting van het reservoir aansluiten. De drukleiding moet
met een lus boven het plaatselijke terugstuwingsniveau wor-
den geleid.
Montage van de besturing
LET OP! Alleen een gekwalificeerde elektromonteur mag elek-
trotechnische werkzaamheden aan pomp, stekkers of bestu-
ring uitvoeren.
LET OP! Stekker en blootliggende kabeluiteinden nooit in het
water leggen! Eventueel binnendringend water kan storingen of
schade veroorzaken.
De besturing alleen in droge ruimten gebruiken en de behuizing
altijd gesloten houden. De besturing moet goed toegankelijk
zijn, zodat een controle op elk moment mogelijk is. Hoge lucht-
vochtigheid en condensatie kunnen de besturing beschadigen.
Bij de types Compli 1525, 1535, 2525 en 2535 vindt de netaan-
sluiting van de installatie (3/N/PEx400 V, 50 Hz) plaats op een
volgens voorschrift geïnstalleerd 5-polig CEE-stopcontact,
dat zich in een droge ruimte bevindt.
Bij de andere types vindt de netaansluiting (3/N/PEx400 V, 50
Hz) rechtstreeks op de klemmen van de hoofdschakelaar van
de besturing plaats. De kabeldoorsnede moet aan de hand van
het stroomverbruik van de pomp en de kabellengte worden be-
paald.
LET OP!Als zekeringen (voor sterkte zie bedradingsschema)
42
voor de installatie mogen alleen trage zekeringen of zekerings-
automaten met C-karakteristiek worden gebruikt. Als de zeke-
ringen hebben gereageerd, moet voorafgaande aan het weer
inschakelen de storing worden verholpen.
Aansluiting van de pompen
De pompen worden ter plaatse volgens het bedradingsschema
(bijlage) op de besturing aangesloten. De drie-fasenpompen
worden beschermd door een overstroombeveiliging of motor-
beveiligingsschakelaar, ingesteld op nominale stroom + 10%.
Wikkelthermostaten
LET OP! In aanvulling op de overstroombeveiliging of motor-
beveiligingsschakelaar moeten de in de motorwikkelingen
ingebouwde thermostaten op de besturing (klemmen 30/32)
worden aangesloten.
De thermostaatcontacten zijn geschikt voor maximaal
250V/1,2A (cos phi 0,6) en aansluitmatig met 30 en 32 aan-
geduid. Bij het bereiken van de reactietemperatuur wordt de
motor uitgeschakeld via het 230V-stroomcircuit. Na afkoeling
van de wikkeling vindt een zelfstandige herinschakeling van de
pomp plaats.
Aansluiting van de niveausensor
De niveausensor wordt ter plaatse volgens het bedradings-
schema (bijlage) op de besturing aangesloten.
De in- en uitschakel punten zijn af fabriek ingesteld op de stan-
daard ingangshoogte van het betreffende systeem. In uitzon-
derlijke gevallen kunnen ze echter onder menu-item "niveau-
meting" worden gewijzigd.
Alarmrelais
Als alarmuitgangen zijn een potentiaalvrij alarmrelais (bevei-
ligd met een interne zekering F2) en een potentiaalvrij wissel-
contact beschikbaar.
Sluit externe 230V~ waarschuwings- of knipperlichten aan
(toebehoren)
Potentiaalgeladen alarmrelais (230 V AC, gezekerd met 2A
traag), klemmen N/X2 (normaal open contact) of N/X3 (normaal
gesloten contact). Het relais schakelt zichzelf in bij een fout
(werkstroomprincipe).
Als er een waarschuwingslampje (met gloeilamp) brandt, stelt
u in het systeemmenu het parameteronderdeel "Alarm knippe-
ren?" op "ja" in.
Voor een knipperlichtje (met gasontladingslamp) stelt u in het
systeemmenu het parameteronderdeel "Alarm knipperen?" op
"nee" in.
Sluit de foutmelding op afstand aan
• Potentiaalvrij collectieve-storingrelais
Het wisselcontact (40-41-42) kan met max. 5A/250V AC
worden belast. Het relais schakelt zichzelf uit in geval van
storing en stroomuitval (principe van gesloten circuit).
• Potentiaalvrij hoogwaterrelais
Het wisselcontact (50-51-52) kan met max. 5A/250V AC
worden belast. Het relais schakelt zichzelf in geval van een
storing in (werkstroomprincipe).
Batterij
De besturingseenheid kan optioneel worden uitgerust met een
9V NI-MH-accu. Bij 9V-accubedrijf werkt het alarm alleen met
een digitale hoogwatersensor op de klemmen 27/28. Tegelij-