Installatie - EBARA 1GP Manuel D'utilisation Et D'entretien

Table des Matières

Publicité

Les langues disponibles
  • FR

Les langues disponibles

  • FRANÇAIS, page 40
motoren, spruitstukken of andere accessoires. Zorg
ervoor dat de installatie stevig is bevestigd aan de
aangebrachte hijspunten voordat deze wordt opgetild en
verplaatst.
Vermijd in elk geval stoten, vallen en trillingen. Deze kunnen
onzichtbare schade veroorzaken. Blijf uit de buurt van de
installatie tijdens het heffen, verplaatsen of neerzetten.
7.2.
OPSLAG
Voor een correcte opslag van de installatie:
 bewaar het product op een overdekte en droge plaats, uit
de buurt van warmtebronnen en vrij van schokken, vuil en
trillingen;
 plaats geen zware voorwerpen op het pakket;
 bewaar het product bij een omgevingstemperatuur tussen
+ 5 °C en + 40 °C (41 °F en 104 °F) met een relatieve
luchtvochtigheid van 60%.
8.

INSTALLATIE

De installatie moet worden uitgevoerd
LET OP
door
(raadpleeg
gekwalificeerd
hoofdstuk INTRODUCTIE).
8.1.
MECHANISCHE BEVESTIGING (zie bijgevoegde
schema's fig. C)
 De installatie moet op een vlakke ondergrond worden
geplaatst (raadpleeg ook het hoofdstuk TECHNISCHE
CONSTRUCTIEKENMERKEN voor de kenmerken die de
installatieomgeving moet hebben).
 De installatie moet zich in een afgeschermde zone met
beperkte toegang bevinden, met voldoende ruimte voor
onderhoud en verwijdering. Het is raadzaam om ten
minste drie zijden vrij te laten: de kant van het elektrische
bedieningspaneel of beveiligingspaneel (minimaal 100 cm
vrije ruimte), de tegenovergestelde kant en de kant van
de aansluitingen naar de aan- en afvoerleidingen
(minimaal 50 cm vrije ruimte).
 Als de installatie van pootjes is voorzien, moet deze op de
grond worden geplaatst.
De pootjes zijn niet gemonteerd als de
installatie wordt geleverd. De pootjes
moeten worden gemonteerd terwijl de
installatie van de grond is opgeheven.
Pas goed op bij het monteren om te
voorkomen dat de installatie valt.
Gebruik veiligheidsschoenen.
 Als de installatie niet is voorzien van pootjes, kan deze
met pluggen aan de grond worden bevestigd met behulp
van de daarvoor bestemde openingen.
8.2.
AANSLUITING AAN DE HYDRAULISCHE
INSTALLATIE (zie bijgevoegde schema's fig. D)
Raadpleeg de afbeeldingen om de genoemde punten te
vinden ("a", "b" ...).
De
leidingen
afmetingen hebben om bestand te zijn
tegen de maximale werkdruk van de
installatie
POMPDRUK
GEGEVENSPLAATJES
POMP VOOR DE MAXIMALE DRUK
WAARMEE DE INSTALLATIE KAN
WERKEN)
gekwalificeerd
personeel
de
definitie
personeel
in
moeten
de
juiste
(CONTROLEER
OP
VAN
ELKE
 Als de installatie arriveert met het inlaatspruitstuk
gedemonteerd, maakt u de verbinding met behulp van
een driedelig verbindingsstuk ("f").
 Verbind de aanzuigleidingen ("a") en de persleidingen
("b") van de installatie met het systeem. De installatie
wordt geleverd met flenzen met schroefdraad of met
flensverbinding en met de afsluitdoppen/-flenzen voor de
kant van het spruitstuk die niet in de aansluiting wordt
gebruikt. De verbindingsleidingen moeten een diameter
hebben die gelijk is aan - of groter dan de inlaat- en
uitlaatspruitstukken van de installatie; ze moeten zo kort
en recht mogelijk zijn, met een voortdurend stijgende lijn
in de richting van de pompen (aanzuigkant). Minimaliseer
het minste aantal bochten en vermijd zwanenhalzen, die
hevelwerking
Installaties met 1 pomp hebben geen inlaatspruitstuk. De
aansluiting
aanzuigleidingen ("a") en persleidingen ("b") van de
pomp.
 Alle schroefdraad- of flensverbindingen moeten goed
worden afgedicht om infiltratie van lucht te voorkomen.
 Steunen, ankers, aansluitstukken, leidingen en andere
van
onderdelen van de installatie moeten los van de installatie
het
worden
spanningen op de installatie te veroorzaken. Als er
steunbeugels ("e") op het spruitstuk aanwezig zijn,
gebruik deze dan om het spruitstuk aan een structuur te
bevestigen om de belasting van de pompen te
verminderen.
 Direct stroomafwaarts van de installatie moet een afsluiter
worden aangebracht.
 Om trillingen in de systeemleidingen te voorkomen, is het
raadzaam om trillingsdempende pakkingen te installeren
in de zuig- en perszijde van de installatie.
 Installeer altijd een voetklep bij pompen die boven het
vloeistofniveau werken.
 Voeg voor testdoeleinden een T-verbinding met afsluiter
en
aanzuigreservoir
stroomafwaarts van de installatie.
8.3.
AANSLUITING OP AUTOCLAAFTANKS (zie
bijgevoegde schema's fig. D)
Afhankelijk van het aantal pompen, kunnen autoclaaftanks met
een capaciteit tot 24 liter op het afvoerspruitstuk worden
gemonteerd. We raden aan om alleen tanks te installeren die
zijn goedgekeurd volgens Richtlijn 2014/68/EU. De tanks
moeten op de speciale aansluitstukken van G 1 ("c") worden
aangebracht. Als er grotere membraan-autoclaaftanks worden
gebruikt (met voorbelasting of door een compressor gevoed),
moet de verbinding worden gemaakt aan het einde van het
afvoerspruitstuk dat niet wordt gebruikt in verbinding met het
systeem (voor installaties met meer dan 1 pomp). Voor
autoclaaftanks van het type met luchtkussen moet de
automatische voedingsinrichting worden aangesloten op de G
1/2-aansluiting op de aanzuigleiding van de pompen ("d"), die
alleen aanwezig is op installaties met een EP-schakelbord.
Raadpleeg hoe dan ook de handleiding van de tank.
8.4.
ONTLUCHTING (zie bijgevoegde schema's fig. E)
 Installatie onder vloeistofniveau (aanzuigtank met
hoger niveau dan de zuigmond van de pomp): open de
DE
afsluiters aan de aanvoerkant van de installatie ("i") en
DE
sluit de afsluiters aan de afvoerkant ("h"). Verwijder de
vulplug aan de bovenkant van de pompen ("g") (zie de
handleiding van de pomp voor meer informatie) en wacht
tot het water naar buiten komt. Als er geen water
overloopt (horizontale aanvoer) uit de terugslagklep, vul
NEDERLANDSE TAAL
of
luchtbellen
wordt
rechtstreeks
gehouden,
om
geen
bijbehorende
recirculatiebuis
(of
zonder
kunnen
veroorzaken.
gemaakt
naar
de
extra
belasting
of
richting
het
recirculatie)
toe
6

Publicité

Table des Matières
loading

Table des Matières