NEDERLANDS
Voor de doorgifte van het alarm moet
een meeraderige mantelkabel met
een nominale spanning van ten minste
300/500 V worden gebruikt, bijvoor-
beeld, H05... of gelijkwaardig, de toege-
stane aansluitingsdoorsnede bedraagt
0,5-1,5 mm². Om de trekontlasting en
afdichting te laten functioneren, moet
de diameter van de kabel tussen de 5
en 8 mm liggen.
De lengte van de vrijliggende aders
(striplengte) moet zo kort mogelijk zijn
(max. 15 mm).
De alarmaansluitkabel wordt parallel
aan de stroomkabel in de behuizing
van de condensaat-afvoerpomp geleid.
Hiertoe moet de tweede opening in de
doorvoerhuls worden geopend.
Vervolgens leidt u de kabel door de twee
trekontlastingsklemmen naar de klem-
men 40-41-42. Let bij het aansluiten op
een goede bevestiging van de draden
in de klemmen. Schroef vervolgens de
twee klemmen vast.
INSTALLATIE
ATTENTIE! Montage buiten is niet
toegestaan.
De volgende punten moeten bij de
keuze van de montageplaats in acht
worden genomen:
∙ Het condensaat moet door middel
van de zwaartekracht vanuit de sifon
vrij in de condensaat-afvoerpomp
kunnen stromen.
∙ De ventilatiesleuven van de K2 plus
mogen niet worden geblokkeerd.
∙ De verbindingsslangen moeten zon-
der knikken zijn gelegd.
∙ Voor eenvoudig onderhoud moet de
K2 plus gemakkelijk toegankelijk
zijn.
16
Pomp
De condensaat-afvoerpomp kan naar
keuze staand op de vloer of hangend
aan de muur worden gemonteerd.
Bij montage aan de muur moet een
boorafstand van 19,5 cm in acht wor-
den genomen. A.u.b. het meegeleverde
montagemateriaal gebruiken. Door het
roosterwerk op de achterzijde van de
pomp kan de pomp eenvoudig waterpas
worden gezet.
ATTENTIE! De pomp moet absoluut
waterpas worden gemonteerd, conform
het montagevoorbeeld.
Toevoer
De K2 plus beschikt over drie toevoeren
van bovenaf (2x ø28 en 1x ø33) De niet
gebruikte openingen worden met stop-
pen afgesloten. De toevoerleiding van
de cv-ketel of koeling/ airconditioning
moet zodanig worden aangelegd, dat
het condensaat door de zwaartekracht
van de sifon in de pomp kan stromen.
Om verstoppingen te voorkomen, dient
de toevoerslang schuin te worden afge-
sneden. Om het binnendringen van af-
voergassen te voorkomen, moet in alle
toevoeren een sifon te worden geïnstal-
leerd, voor zover deze niet reeds in het
cv-apparaat aanwezig is.
De aansluiting van veiligheidsmodules
is niet toegestaan.
Drukleiding
ATTENTIE! Bij het bevestigen van de
slang op een drukaansluitstuk geen vet
en geen slangklemmen gebruiken.
De slang wordt vanuit de condensaat-af-
voerpomp naar de afvoerwaterverza-
melleiding gelegd. Het meegeleverde
DN 50-aansluitstuk vergemakkelijkt de
aansluiting. De kleinste buigstraal be-
draagt daarbij 60 mm.
Het beste is als de uitlaat van de slang
zich ongeveer ter hoogte van de pomp
bevindt. Het opvoervermogen neemt
daardoor met een veelvoud toe, afzet-
tingen in de slang worden vermeden en
de levensduur van de pomp wordt ver-
hoogd.
Leid de drukleiding verticaal naar de
hoogst mogelijke punt en dan met een
lichte helling naar het lozingspunt.
ATTENTIE! De drukleiding moet zich
vanaf het hoogste punt volledig kunnen
legen. Door luchtbellen wordt de op-
voerweerstand verhoogd.
Als alternatief voor de bijgeleverde
slang (ø10 mm) kan ook een slang met
ø12 mm worden gebruikt. Dit vermin-
dert de weerstand en kan indien nodig
de capaciteit verhogen.
ATTENTIE! Mocht de condensaat-af-
voerpomp onder het terugstuwniveau
zijn ingebouwd en het lozingspunt zich
op een niet tegen terugstuwing beveilig-
de afvoerleiding bevinden, dan moeten
de drukleiding in een lus worden gelegd
die zich boven het terugstuwniveau be-
vindt. De aansluiting op de afvoerleiding
moet hier drukdicht worden aangelegd.
Noodoverlaat
Om schade aan de inboedel te voorko-
men, kan de noodoverlaat in combina-
tie met het signaalcontact worden ge-
bruikt.
De noodoverlaat dient voor het doelge-
richt wegleiden van het condensaat bij
een storing van de pomp.
ATTENTIE! Het condensaat moet met
behulp van de zwaartekracht vrij in een
noodreservoir kunnen stromen en de
slang moet zich volledig kunnen legen.