Het voertuig blijft stil staan
• De rij-accu is (bijna) leeg en de onderspanningsherkenning van de rijregelaar heeft de motor uitgeschakeld.
• Het voertuig bevindt zich niet binnen het bereik van de zender, de motor is omwille van veiligheidsredenen uitge-
schakeld.
• De zender werd uitgeschakeld of de batterijen/accu's van de zender zijn leeg.
• De rijregelaar is te heet en heeft de motor uitgeschakeld. Wacht enkele minuten tot de rijregelaar is afgekoeld.
Controleer de functie van de ventilator op de rijregelaar.
Het voertuig rijdt niet correct rechtuit
• Lijn de besturing met behulp van de zender en de bijbehorende trimfunctie uit.
• Controleer de stuurstang, de servoarm, de servosaver en de schroefverbinding.
• Heeft het voertuig een ongeluk gehad? Controleer het voertuig dan op defecte of gebroken onderdelen en vervang
deze.
De besturing is tegengesteld ten opzichte van de beweging van het draaiwiel op de zender
• Activeer de reverse-instelling voor de stuurfunctie op de zender.
De rijfunctie is tegenovergesteld ten opzichte van de beweging van de gas-/remhendel op de zender
• Normaal gesproken moet het voertuig naar voren rijden, als de gas-/remhendel op de zender naar de greep toe
wordt getrokken. Als dit niet het geval is, activeert u op de zender de reverse-instelling voor de rijfunctie.
• Zou de motor los van de rijregelaar wordt gehaald, dan verwisselt u twee van de drie motorkabels met elkaar.
De besturing werkt niet of niet juist, stuuruitslag van het voertuig te gering
• Als de zender een dualrate-instelling biedt, controleer deze dan (neem de gebruiksaanwijzing van de zender in
acht). Bij een te geringe dualrate-instelling reageert de stuurbekrachtiging niet meer.
• Controleer het stuurmechanisme op losse onderdelen; controleer bijv. of de servoarm juist aan de servo is beves-
tigd.
136