Spoor aan de achteras instellen:
Het spoor kan door het in tegenrichting draaien van de
langs binnen liggende kogelkopschroeven (A) en (B) wor-
den ingesteld.
De buitenste tapeinden (C) mogen niet worden verdraaid,
aangezien deze alleen de kogelkopschroeven (A en B) in
de fusee vastmaken.
Raadpleeg hiervoor de instructies in hoofdstuk 11. a).
Voorspoor instellen:
De kogelkopschroef (B) die telkens naar de voorkant van
het voertuig ligt, moet naar rechts in de richting van de
wijzers van de klok worden gedraaid, de naar de voer-
tuigstaart wijzende kogelkopschroef (A) naar links tegen
de wijzers van de klok.
Naspoor instellen:
De kogelkopschroef (B) die telkens naar de voorkant van het voertuig wijst, moet naar links tegen de richting van
de wijzers van de klok worden gedraaid, de naar de voertuigstaart wijzende kogelkopschroef (A) naar rechts in de
richting van de wijzers van de klok.
Wijzig de instellingen alleen stap voor stap en controleer vervolgens of het veranderde rijgedrag aan uw
verwachtingen voldoet. Noteer de aangebrachte wijzigingen zodat u ze makkelijk opnieuw ongedaan kunt
maken.
Worden de kogelkopschroeven (A) en (B) van de onderste dwarsarmen in dezelfde richting gedraaid wor-
den (beide schroeven hetzij naar links in de richting van de wijzers van de klok of naar rechts tegen de
wijzers van de klok in), dan verandert dit de wielvlucht en niet het voor-/naspoor!
Draai de respectievelijke kogelkopschroef niet te ver uit aangezien anders de fusee niet meer aan de
dwarsarm wordt vastgehouden. Daarbij kan de ophanging beschadigd worden.
Word de respectievelijke kogelkopschroef te ver ingedraaid, dan loopt de motor te streng; dit moet ook
worden vermeden.
122