8.4 Stuurvergrendeling (niet bij alle modellen)
De stuurvergrendeling is bedoeld voor het geval waarin u als begeleider door de
schuifstang te gebruiken de rijrichting bepaalt maar niet voortdurend door de
handgreep omlaag te drukken het voorwiel wilt optillen om de rijrichting te corrige-
ren.
Bediening van de stuurvergrendeling
afbeelding 1
De stuurstangvergrendeling wordt ingeschakeld door de knevel te verdraaien, die zich
in rijrichting aan de rechter zijde boven de vork bevindt (zie afbeelding 1).
Hierbij moet er rekening mee worden gehouden dat het inschakelen van de stuur-
stangvergrendeling alleen mogelijk is, wanneer de stuurstang zich in de vooruitrij-
positie bevindt! Draai deze knevel (met de wijzers van de klok mee) totdat hij inklikt en
de markering (pijl) van boven af te zien is (zie afbeelding 2).
Wanneer u de knevel (tegen wijzers van de klok in) weer terugdraait totdat hij inklikt
en de markering (pijl) van boven af niet meer te zien is, wordt de stuurstangvergrende-
ling weer uitgeschakeld en de stuurstand vrijgegeven
(afbeelding 3).
Door de grote omvang van de stuurarm kan de vergrendeling als deze is vastgezet,
onder invloed van extreme krachten (geweld) kapotgaan!
afbeelding 2
afbeelding 3
19