6.1.4
Montagehandleiding
Geen vet gebruiken!
•
De ladderdelen zodanig aan het gebouw monteren dat de vangneuzen naar boven wijzen. Als de
•
klimroute beneden begint, dan moet de onderkant van de rail max. 140 +5 mm boven het
instapniveau bevinden.
De eerste bevestigingsbeugel op een afstand van max. 500 mm naar de aanvang van klimroute
•
monteren en de laatste
beugel max. 500 mm naar het einde van de klimroute (= bovenkant van de rail).
•
De maximale bevestigingsbeugelafstand bedraagt 1.680 mm.
•
Per laddersegment dienen echter tenminste 2 beugels te worden gemonteerd.
•
Voor verzet gemonteerde laddersegmenten zijn bij de montage andere afstanden geldig.
•
De geleiderrails worden vastgeschroefd m.b.v. voegverbinders (TAC-0040) met twee thermisch
•
verzinkte platte, ronde schroeven (type M12x30-8.8) om een veilige verbinding tot stand te brengen.
Hierdoor wordt een verplaatsing van de rails voorkomen. De spleetmaat moet bij 20 °C min 1 mm
zijn, maar mag niet max. 3 mm overschrijden.
De tredeafstand mag aan de ladderovergangen max. +/-5mm verschillen. De gewenste maat van de
•
klimladder is 280 mm.
•
Tijdens de montage aan vaste gebouwen dient u te voorkomen dat de meeloper eruit schuift aan het
•
bovenste uiteinde van de
geleiderrail. Maak hiertoe gebruik van een tijdelijk gemonteerde klimstop (kabelbinders). Deze mag
•
alleen worden verwijderd nadat het erboven liggende laddergedeelte vast gemonteerd is.
Als de klimroute op een platform eindigt, moet de geleiderrail tenminste 1000 mm boven de
•
bovenkant van het platform eindigen.
Om statische redenen moeten delen van de ladders die meer dan 500 mm uitsteken worden
•
voorzien van een ladderversteviging. Zie hiertoe afb.1.
MAT-MA-0035_NL SKYTAC
Stand:13/02/2018
Pagina 6 van 37