NL
Voorwoord
Om een correcte werking en minimum aan onderhoud
te garanderen, is het belangrijk dat u de informatie in
deze handleiding leest en begrijpt. Dit product is zo
vervaardigd dat het voldoet aan de eisen in de over-
eenkomstige EU-richtlijnen. Om dit zo te houden,
dienen installatie, reparatie en onderhoud te allen tijde
uitgevoerd te worden door gekwalificeerd personeel,
uitsluitend met gebruikmaking van de originele reser-
veonderdelen. Neem contact op met de dichtstbij-
zijnde erkende dealer of met AB Ph. Nederman & Co.
voor technisch advies of vervangende onderdelen.
Voor de installatie
Alvorens het PTS-systeem geïnstalleerd kan worden,
moet een geschikte plaats bepaald worden ten opzich-
te van de parkeerruimte voor voertuigen in de garage.
De parkeerplaats moet aan de tegenovergestelde
kant van de rail gelegen zijn ten opzichte van de
aansluiting van de leiding. Zie afbeelding Alterna-
tive 1 / 2 pag. 2.
De afstand van de vloer tot de onderste rand van de
rail moet normaal 3 tot 4 m bedragen. Ideale waarde:
3,5 m. De rail moet worden geïnstalleerd op minstens
0,3 m van de zijkant van de opening van de garage-
poort. Als het systeem gebruikt moet worden tussen
twee voertuigen, moet de afstand tussen de voertui-
gen minstens 1,2 m bedragen.
De afstand vanaf de voorkant van de rail tot aan de
garagepoort minstens 1,0 m zijn. De deur moet wel
probleemloos opengaan zonder de rail te raken.
Zie afbeelding pagina 6.
WAARSCHUWING!
Gevaar voor persoonlijk letsel!
Controleer bij de montage van het PTS-
systeem of het systeem bij het in- en uitrijden
niet aan uitstekende delen van het voertuig zal
blijven haken.
Installatie-instructies
Zie afbeeldingen 1- 15 op pagina 2 - 5.
1. Plaats alle railprofielen in het verlengde van elkaar
op de vloer volgens de afbeelding.
2. Bevestig de profielen aan elkaar met behulp van
de verlengstukken.
3. Bevestig de montagetoestellen op de profielen
volgens de afmetingen op de afbeelding.
4. Hef de rails op en bevestig ze op het plafond. Con-
troleer of er geen spleet is tussen de railsecties.
De montagevoorzieningen moeten bevestigd worden
met staven, beugels of vergelijkbare systemen volgens
de voorbeelden. De eerste en de laatste montagebeu-
gel moeten ondersteund zijn (zie cijfers A en B). Alle
montagebeugels moeten ondersteund worden met
verstevigingstangen opzij volgens een van de afbeel-
32
PTS
dingen C en D. Bij montage van de rail moet u ervoor
zorgen de gepaste bevestigingsbouten te gebruiken
rekening houdend met het plafondmate-riaal en de
trekkrachten in de ophangpunten.
5. Breng de kanaalconnector aan in de buurt van het
midden van de rail. Befestig de connector met schroe-
ven, zie punt 11 a - e. De parkeerplaats van het
voertuig moet zich aan de andere kant van de rail
bevinden (zie afbeelding Alternative 1 / 2 pagina 2).
6. Plaats de slang met het mondstuk op de veilig-
heidskoppeling.
7. Monteer het afzuigwagentje met lifter in de rail.
8. Monteer de slanghouder. Breng de kabel van de
lifter op de slanghouder aan.
9. Monteer het afzuigwagentje in de complementaire
rail. Breng de slanghouder aan en zorg ervoor dat hij
op minstens 3,8 m van het koord van het koord van
de lifter (zie afbeelding 11 pagina 5) ligt.
10. Het is belangrijk ervoor te zorgen dat het mond-
stuk vrij boven de vloer hangt (ongeveer 5 cm hoog)
wanneer de slang zich in zijn hoogste positie bevindt.
De positie van de slang kan aangepast worden door
de slang in de slanghouders te bewegen. Voor grote
montagehoogtes kan de slangpositie worden versteld
door de aanslag op het koord van de lifter over de pas-
sende afstand te verplaatsen.
11. Om voldoende vrije hoogte te krijgen onder de
uitlaatslang (wanneer de auto op de parkeerpositie
staat), moet de plaats van de kanaalconnector als volgt
worden ingesteld (zie afbeelding 11 a - e, pag. 5):
a. Rijd het voertuig achteruit tot op zijn parkeerpositie.
b. Breng het mondstuk van de uitlaatgasafzuiging aan
op de uitlaatpijp van de auto.
c. Los de kanaalconnector van de uitlaatgasafzuigrail
en druk hem in de richting van de portieropening en
de voorrand van de rail tot de afstand van de vloer
tot de onderrand van de uitlaatslang ten minste 2,1 m
bedraagt. Weet dat de leidingconnector altijd voor het
midden van de rail geplaatst moet worden.
d. Boor nieuwe gaten (diameter 10 mm) in de rail voor
de beugels van de kanaalconnector.
e. Bevestig de kanaalconnector met schroeven.
12. Breng de schokdemper aan op de voorkant van
de geleiding.
13. Breng de schroef en de moer op de achterrand
van de geleiding aan.
14. Breng de ontkoppelingsklep aan op de voorkant
van de geleiding. Breng de klep met de schroef X aan.
Max. moment = 1,5 Nm. De preciese afstand van de
voorkant van de geleiding moet gecontroleerd worden
volgens de installatie-checklist, zie punt F pagina 35.
15. Plaats de persluchtslang op de drukregelaar.
Breng vervolgens de slang aan op de bovenkant
van de geleiding. Boor gaten van 4,5 mm en breng
de slang aan met clips volgens de afbeeldingen.
Pas de slanglengte aan en verbind de slang met de
ontkoppelingsklep.