8.9 Alarm
Er zijn vier alarmingangen beschikbaar, die elk met een preset, een tourgroep of een patroon
kunnen worden gekoppeld.
ALARM
ALARMINGANG
SCHAKELING
ACTIE NA ALARM
OPSLAAN
TERUG
1. ALARM – ALARMINGANG
U kunt met de joystick één van de alarmingangen kiezen. Dit nummer komt overeen met het
betreffende opschrift van de alarmingangen aan de onderzijde van de camera.
2. ALARM – SCHAKELING
De volgende schakelingen kunnen worden ingesteld.
NC (standaard gesloten), NO (standaard geopend) of UIT(niet actief).
De fabrieksinstelling is „UIT".
3. ALARM – ACTIE NA ALARM
Na een signaal aan de alarmingang kunnen de volgende acties worden uitgevoerd:
presetnummer 1~64 en 100~200, tourgroepen 1~8 en patroon 1~8.
Beweeg de joystick naar rechts/links om de gewenste presetpositie, tourgroep of
patroonnummer te selecteren.
4. ALARM – OPSLAAN
Nadat de schakeling en de „ACTIE NA ALARM" zijn gekozen, kunt u de instellingen opslaan
door de joystick naar rechts te drukken als de cursor op „OPSLAAN" staat. Nadat de
instellingen zijn opgeslagen, springt de cursor naar de volgende alarmingang.
5. ALARM – TERUG
Kies „TERUG" om naar het hoofdmenu terug te keren.
De alarmingangen zijn pas actief nadat onder „DOME-INSTELLINGEN" – „ALARM" de instelling op
„AAN" is gezet (zie pag. 148).
: 01
: UIT
: 001
159
FABRIEKSINSTELLINGEN