afrasteringsapparaat worden aangesloten.
De afstand tussen de draden van twee elektrische
veiligheidsafrasteringen die door gescheiden, met
onafhankelijke impulsen werkende elektro-
afrasteringsapparaten worden gevoed, dient minstens
2,5 m te bedragen. Als deze opening moet worden
gesloten, dient hiervoor elektrisch niet-geleidend
materiaal of een geïsoleerde metalen begrenzing te
worden gebruikt.
Prikkeldraad- of scheermesdraadafrasteringen mogen
niet op een elektro-afrasteringsapparaat worden
aangesloten.
Volg ons advies met betrekking tot de aarding op. Zie
Een aardingssysteem installeren en testen op blz. 56.
De afstand tussen de aardingselektrode van een
elektrische veiligheidsafrastering en andere
aardingssystemen mag niet minder dan 2 m bedragen,
behalve wanneer daarbij een verlopende aardingsmat
wordt gebruikt.
N.B.: Indien mogelijk dient deze afstand minimaal
10 m te bedragen.
Blootliggende geleidende gedeelten van de fysieke
afscheiding dienen doeltreffend te worden geaard.
Op plaatsen waar een elektrische veiligheidsafrastering
onder afgeïsoleerde stroomkabelgeleiders doorgaat,
dient het hoogste metalen element op een afstand van
minstens 5 m aan beide zijden van het kruispunt
doeltreffend te worden geaard.
Verbindingsdraden die binnen gebouwen lopen, dienen
naar behoren van de geaarde gedeelten van het
gebouw geïsoleerd te zijn. Dit kan bewerkstelligd
worden door het gebruik van geïsoleerde
hoogspanningskabel.
Ondergronds lopende verbindingsdraden dienen in een
isolatiebuis van isolerend materiaal te zijn
ondergebracht. Alternatief kan geïsoleerde
hoogspanningskabel worden gebruikt. De
verbindingsdraden dienen tegen beschadigingen door
in de bodem zakkende dierenhoeven of wielen van
voertuigen te worden beschermd.
De verbindingsdraden mogen niet samen met
netstroom-, communicatie- of datakabels in dezelfde
isolatiebuis worden gelegd.
Verbindingsdraden en elektrische
veiligheidsafrasteringsdraden mogen niet over
bovengrondse stroom- of communicatieleidingen
lopen.
60
Kruisingen met bovengrondse stroomleidingen dienen
waar mogelijk te worden vermeden. Als zo'n kruising
onvermijdelijk is, dient zij onder de stroomleiding door
en zo mogelijk in een rechte hoek daarmee te verlopen.
Als verbindingsdraden en elektrische afrasteringsdraden
dichtbij een bovengrondse stroomleiding worden
geïnstalleerd, mogen de afstanden niet kleiner zijn dan
de waarden die in de tabel op blz. 59 zijn aangegeven.
Als verbindingsdraden en elektrische
veiligheidsafrasteringsdraden dichtbij een
bovengrondse stroomleiding worden aangebracht,
mogen zij zich niet meer dan 3 m boven de grond
bevinden. Dit geldt voor elektrische afrasteringen aan
beide zijden van de orthogonale projectie van de
buitenste geleiders van de stroomleiding op het
grondopervlak op een afstand van:
2 m voor stroomleidingen met een nominale
∆
spanning onder 1.000 V;
15 m voor stroomleidingen met een nominale
∆
spanning boven 1.000 V.
Tussen de leidingen van ongeïsoleerde elektrische
veiligheidsafrasteringen of ongeïsoleerde
verbindingsdraden die door afzonderlijke elektro-
afrasteringsapparaten worden gevoed, dient een
afstand van 2,5 m te worden aangehouden. Deze
afstand kan minder zijn op plaatsen waar de geleiders
of verbindingsdraden door isolerende moffen zijn
bedekt dan wel uit geïsoleerde kabels bestaan die
geconcipieerd zijn voor minstens 10 kV.
Dit vereiste is mogelijkerwijs niet van toepassing als de
afzonderlijk spanningvoerende geleiders zijn
gescheiden door een fysieke begrenzing met openingen
die niet groter zijn dan 50 mm.
Tussen stroomvoerende leidingen die door afzonderlijke
elektro-afrasteringsapparaten worden gevoed, dient
een verticale scheiding van minstens 2 m te zijn
aangebracht.
Elektrische weide-afrasteringen dienen te zijn voorzien
van duidelijk zichtbaar aangebrachte
waarschuwingsborden.
De waarschuwingsborden dienen vanuit de veilige zone
en de algemeen toegankelijke zone leesbaar te zijn.
Aan iedere kant van de elektrische veiligheidsafrastering
dient minstens één waarschuwingsbord te zijn
aangebracht.
Waarschuwingsborden dienen te worden aangebracht:
bij ieder hek
∆
bij ieder toegangspunt
∆