De stap "Installatie controleren" van de
installatiewizard wordt opgeroepen.
(
9.12)
Plaats ter controle van de correcte
bedrading rond een verboden zone,
de robotmaaier met de voorzijde in
de richting van de verboden zone in
het maaivlak en start een rit langs
de rand.
Tijdens het afrijden van de rand
wordt het beginbereik van de
robotmaaier gedefinieerd. Een
reeds opgeslagen beginbereik
wordt desgewenst uitgebreid.
(
14.5)
7. Nieuwe installatie:
De installatiewizard wordt opnieuw
gestart, het bestaande maaischema
wordt gewist. (
9.7)
11.14 Startpunten instellen
Om in te stellen
● startpunten aanleren
of
● gewenst startpunt selecteren en
handmatig definiëren.
Startpunten aanleren:
na het indrukken van de OK-toets
start de robotmaaier een oefenrit
langs de begrenzingsdraad. Als de
robotmaaier niet is ingedockt, rijdt deze
eerst naar het dockingstation. Alle
bestaande startpunten worden gewist.
RMI 422 PC:
Tijdens het aanleren wordt het
beginbereik van de robotmaaier
gedefinieerd. Een reeds
opgeslagen beginbereik wordt
desgewenst uitgebreid. (
0478 131 9963 F - NL
Onderweg kunnen er door het indrukken
van de OK-toets na het openen van de
klep maximaal 4 startpunten worden
vastgelegd.
Druk niet op de STOP-toets voordat
de klep wordt geopend, want dan
wordt de aanleerrit onderbroken.
Onderbreking is doorgaans alleen
nodig om het draadpad te
veranderen of hindernissen uit de
weg te ruimen.
Aanleerpocedure onderbreken:
Handmatig – door op de STOP-toets te
drukken.
Automatisch – door hindernissen aan de
rand van het maaivlak.
● Als het aanleren automatisch is
onderbroken, corrigeer dan de positie
van de begrenzingsdraad of verwijder
de hindernissen.
● Controleer vóór het verder aanleren de
positie van de robotmaaier. Het
apparaat moet op de begrenzingsdraad
of binnen het maaivlak met de voorkant
richting begrenzingsdraad staan.
Aanleerpocedure beëindigen:
Handmatig – na een onderbreking.
Automatisch – na het indocken.
De nieuwe startpunten worden na het
indocken of na een afbreking door op OK
te drukken (na openen van de klep)
opgeslagen.
Startfrequentie:
Met de startfrequentie wordt gedefinieerd
hoe vaak een maaibeurt bij een startpunt
moet worden begonnen.
Standaardinstelling is 2 van 10
maaibeurten (2/10) bij elk startpunt.
● Wijzig indien nodig na het aanleren de
startfrequentie.
14.5)
● Stuur bij voortijdige beëindiging van het
aanleren de robotmaaier via het
commando naar het dockingstation.
(
11.6)
● RMI 422 PC
Rondom elk startpunt kan na het
aanleren een radius van 3 m t/m 30 m
worden vastgelegd. Aan de opgeslagen
startpunten is standaard geen radius
toegewezen.
Startpunten met radius:
Als de maaibeurt bij het betreffende
startpunt wordt begonnen, maait de
robotmaaier eerst de deelzone
binnen het cirkelvormige gebied
rondom het startpunt. Pas daarna
wordt het overige maaivlak
bewerkt.
Startpunt 1 t/m 4 handmatig
instellen:
Leg de afstand van de startpunten
van het dockingstation vast en
definieer de startfrequentie.
De afstand is het traject van het
dockingstation naar het startpunt in
meters, rechtsom gemeten.
De startfrequentie kan tussen 0 van 10
maaibeurten (0/10) en 10 van 10
maaibeurten (10/10) liggen.
RMI 422 PC:
Rondom het startpunt kan een radius van
3 m t/m 30 m worden vastgelegd.
Het dockingstation is als
startpunt 0 gedefinieerd.
Standaard worden
maaibeurten van daaruit gestart.
De startfrequentie is even hoog als
de berekende restwaarde op 10
van 10 maaibeurten.
335