6. Om desaturatie onmiddellijk te detecteren, moeten patiënten tijdens het gebruik te
allen tijde worden bewaakt.
7. Als er tijdens de endoscopische procedure een storing optreedt, stopt u de procedure
onmiddellijk en trekt u de endoscoop terug.
8. Het apparaat mag niet worden gebruikt als de patiënt tijdens de ingreep niet voldoen de
aanvullende zuurstof kan krijgen. Het niet opvolgen van deze instructies kan resulteren
in desaturatie van de patiënt.
9. Zorg altijd dat een buis die op de afzuigconnector van de endoscoop is aangesloten,
ook op een afzuigapparaat is aangesloten. Bevestig de buis goed op de afzuigconnector
voordat de afzuiging op gang wordt gebracht. Het niet opvolgen van deze instructie
kan resulteren in letsel bij de patiënt of gebruiker.
10. Pas bij het afzuigen een maximaal vacuüm van 85 kPa (638 mmHg) toe. Als er te veel
vacuüm wordt toegepast, kan het moeilijk worden om het afzuigen te onderbreken,
wat kan leiden tot letsel bij de patiënt.
11. Controleer altijd of de endoscoop compatibel is met zowel accessoires voor luchtwegbeheer
als endotherapeutische instrumenten. Het niet opvolgen van deze instructie kan
resulteren in letsel bij de patiënt.
12. Gebruik bij niet-geïntubeerde patiënten een mondstuk bij het oraal inbrengen van de
endoscoop om te voorkomen dat de patiënt in het inbrengsnoer bijt en mogelijk zijn/
haar tanden beschadigt.
13. De vorm en grootte van de neusholte en de geschiktheid voor transnasaal inbrengen
kunnen per patiënt verschillen. Voorafgaand aan de procedure moeten individuele
verschillen in de vormen en afmetingen van de neuslumen van de patiënt en de
ontvankelijkheid voor transnasaal inbrengen worden overwogen. Oefen tijdens het
transnasaal inbrengen of terugtrekken van de endoscoop nooit kracht uit, omdat dit
letsel bij de patiënt kan veroorzaken.
14. Controleer heel zorgvuldig of de oriëntatie van het beeld naar verwachting is en of het
beeld op het scherm rechtstreeks of opgenomen is. Als u dit niet doet, wordt de navigatie
bemoeilijkt en kan slijmvlies of weefsel beschadigd raken.
15. Bekijk altijd het rechtstreekse endoscopische beeld op het Ambu-weergaveapparaat
of de externe monitor als u de endoscoop inbrengt of terughaalt, of wanneer u het
buigstuk of de afzuiging gebruikt. Als u dit niet doet, kan dit leiden tot schade aan
slijmvlies of weefsel.
16. Controleer vóór het afzuigen of de biopsieklep en de bijbehorende dop goed zijn
bevestigd. Zorg er tijdens handmatige afzuiging voor dat de tip van de injectiespuit
vóór afzuiging volledig in de ingang van het werkkanaal/de biopsieklep is ingebracht.
Als u dit niet doet, kunnen onbeschermde gebruikers worden blootgesteld aan het
risico op infectie.
17. De endoscoopbeelden mogen niet worden gebruikt als onafhankelijk diagnosemiddel
voor klinische bevindingen. Zorgverleners moeten alle resultaten interpreteren en
onderbouwen door andere middelen en op basis van de klinische eigenschappen van
de patiënt. Het niet opvolgen van deze instructie kan resulteren in een vertraagde,
onvolledige of ontoereikende diagnose.
18. Zorg altijd dat het buigstuk recht is bij het inbrengen of terughalen van een
endotherapeutisch instrument in of uit het werkkanaal. Bedien de hendel niet en
gebruik nooit overmatige kracht, omdat hierdoor letsel bij de patiënt en/of schade
aan de endoscoop kan ontstaan.
19. Beschadig het inbrenggedeelte niet tijdens het gebruik. Dit kan scherpe oppervlakken
blootleggen die het slijmvlies kunnen beschadigen, of er kunnen onderdelen van het
product in de patiënt achterblijven. Wees extra voorzichtig om schade aan het in te
brengen deel te vermijden bij het gebruik van de endoscoop met endotherapeutische
instrumenten.
20. Bronchoscopisten en assistenten moeten vertrouwd zijn met de juiste persoonlijke
beschermingsmiddelen voor broncoscopieprocedures om besmetting van personeel
te voorkomen.
211