Table des Matières
Publicité
Les langues disponibles
Les langues disponibles
Informations concernant la locomotive réelle
Les locomotives diesel de la série V 100, conçues dans
les années 1950 d'abord pour remplacer les séries de
locomotives à vapeur 64 et 86, étaient prévues pour le
service léger sur les lignes principales et le service mixte
sur les lignes secondaires. La construction s'inspirait de la
V 80, mais la nouvelle locomotive devait être sensiblement
plus économique. La conception fut confié à MaK à Kiel, en
collaboration avec le BZA Munich.
La V 100 se caractérisait pour sa forme anguleuse aux
arêtes vives, qui rappelait beaucoup la V 60. La puissance
du moteur était transmise via un accouplement élastique et
un arbre à cardan au mécanisme de commande hydraulique
Voith, qui grâce à un mécanisme à variation discontinue
permettait la marche en vitesse de ligne (100 km/h max) ou
en vitesse de manoeuvre (65 km/h max). La construction
tubulaire soudée des bogies, sur lesquels étaient fixés les
guides d'essieux via silentblocs, était nouvelle. Le groupe
motopropulseur, situé sous le long avant-corps avant, était
parfaitement accessible de l'extérieur grâce une porte
coulissante en forme de capot.
Ces machines, aptes à tous services, remorquaient des
trains voyageurs, trains express et trains marchandises
légers et de poids moyen sur les lignes principales et secon-
daires. En 1968, les V 100 20 furent classées conformément
au système informatique dans la série 212 et les locomotives
de rampe dans la série 213. A partir du milieu des années
1990, elles furent de moins en moins utilisées et les derni-
ères locomotives furent réformées en décembre 2004 par le
secteur du trafic marchandises de la DB AG (railion).
Informatie van het voorbeeld
De diesellocs van de serie V 100 werden in de jaren 1950 in
eerste instantie als opvolger van de stoomlocseries
64 en 86 ontwikkeld. Ze waren bedoeld voor de lichte dienst
op hoofdlijnen en gemengd verkeer op nevenlijnen. Als
voorbeeld diende de V 80, hoewel de nieuwe loc moest een
gunstiger kostenplaatje moest opleveren. De opdracht voor
de ontwikkeling ging naar een samenwerkingsverband van
BZA München en MaK in Kiel.
De V 100 werd gekenmerkt door zijn hoekige vorm, die dui-
delijk aansloot op het uiterlijk van de V 60. Het motorvermo-
gen werd via een elastische koppeling en een cardanas op
de hydraulische Voith-aandrijving overgebracht, waarmee
tussen baansnelheid (Vmax 100 km per uur) en range-
ersnelheid (Vmax 65 km per uur) kon worden geschakeld.
De draaistellen bestonden uit een nieuwe constructie van
gelaste buizen, waaraan de lenkarmen via silentblocs waren
bevestigd. De machine-installatie in het voorste deel van
de lange uitbouw was van buitenaf toegankelijk via een
schuifdeur.
De universeel inzetbare machines trokken lichte en mid-
delzware reizigers-, snel- en goederentreinen op hoofd- en
nevenlijnen. In 1968 kregen de V 100.20 de nieuwe serieaan-
duiding 212, terwijl de locs voor steile trajecten omgedoopt
werden tot serie 213. Halverwege de jaren 1990 liep de inzet
duidelijk terug. De laatste locs werden in december 2004
bij de goederenvervoertak van de DB AG (Raillion) buiten
dienst gesteld.
5
Publicité
Table des Matières
