door de hoogste en de laagste opgeslagen referentiewaarde te vergelij-
ken met de huidige meetwaarde. Om de functie „LMT" te verlaten,
drukt u eenmaal kort op de toets ENTER MENU of op de toets AC/DC of
op een van de meetfunctietoetsen rondom de toets ENTER MENU => het
actuele beeldscherm verschijnt.
Voor de grenswaarde- (Limit = grenswaarde)-invoer handelt u als volgt:
Stel eerst het gewenste meetbereik handmatig in met de toets
„RANGE". Druk op de „ENTER MENU"-toets. Het menu in de kopregel
wordt zichtbaar. Het eerste symbool (voor de referentiewaardemeting)
knippert. Met de toets „<>" kunt u van symbool naar symbool „sprin-
gen". Druk zo lang op deze toetsen, tot het symbool „LMT" knippert.
Bevestig deze keuze met de toets „ENTER". Daarop verschijnen drie sub-
displays. Op het linker subdisplay wordt de actuele meetwaarde ge-
toond. Op het middelste subdisplay wordt de bovenste limietwaarde
ingevoerd en op het rechter subdisplay de onderste limietwaarde. Het
rechter subdisplay knippert. Gebruik nu de toets „<>" door op de rech-
ter (+) of linker kant (-) te drukken tot de gewenste onderste limietwaar-
de ingevoerd is. Bevestigen met de toets „ENTER". Het middelste subdis-
play knippert. Handel voor het invoeren van de bovenste limietwaarde
net als met de onderste waarde. Druk eenmaal op de toets „ENTER" ter
bevestiging. Afhankelijk van de hoogte van de meetwaarde wordt er nu
„PASS" getoond, als de meetwaarde zich tussen de bovenste en de
onderste limietwaarde bevindt. Er wordt „Lo" getoond, als de meet-
waarde lager is dan de ingestelde onderste limietwaarde. U ziet „Hi", als
de meetwaarde hoger is dan de bovenste limietwaarde.
5.16 Subfunctie Piekwaardemeting Peak-Hold „PH"
(niet bij de VC 630)
Bij de Peak-Hold-functie wordt de hoogste optredende meetwaarde
geregistreerd en getoond. Druk op de „ENTER MENU"-toets. Het menu
in de kopregel verschijnt. Het eerste symbool (voor de referentiewaarde-
meting) knippert. Met de „<>"-toets kunt u van symbool naar symbool
„springen". Druk zo lang op deze toets, tot het symbool „PH" knippert.
Bevestig de invoer met de toets „ENTER". Op het middelste subdisplay
worden de piekwaarde, die binnen milliseconden (ms) geregistreerd
wordt, getoond. Op het hoofddisplay kunt u de actuele meetwaarde
aflezen. Om de functie „PH" te verlaten, drukt u eenmaal kort op de
toets ENTER MENU of op de toets AC/DC of op een van de meetfunctie-
166
All manuals and user guides at all-guides.com
toetsen rondom de toets ENTER MENU => het actuele beeldscherm ver-
schijnt.
5.17 Subfunctie „Meetwaarderegistratie REC" en
„Meetweergave RCLL"
Met de subfuncties opname „REC" en weergave „RCLL" kunt u maxi-
maal 10 meetwaarden registreren en weergeven. De meetwaarden blij-
ven ook na het uitschakelen van de meter behouden.
Voor het registreren van meetwaarden handelt u als volgt:
Druk op de „ENTER MENU"-toets. Het menu in de kopregel wordt zicht-
baar. Het eerste symbool (voor de referentiewaardemeting) knippert.
Met de „<>"-toets kunt u van symbool naar symbool „springen". Druk
zo lang op deze toets, tot het symbool „REC „knippert. Bevestig de in-
voer met de toets „ENTER". De meter is nu klaar voor opname. Druk op
de rechterkant „>" van de toets, zo wordt de geheugenplaats (van 0 tot
9) vastgelegd. Met een druk op de linkerkant van de toets wordt de
meetwaarde in het geheugen opgeslagen; met elke volgende druk op
de toets aan de linkerkant op dezelfde geheugenplaats overschreven.
Het nummer van de betreffende geheugenplaats wordt helemaal links
naast het subdisplay getoond.
Voor het weergeven van de opgeslagen waarden handelt u als volgt:
Druk op de „ENTER MENU"-toets. Het menu in de kopregel wordt zicht-
baar. Het eerste symbool (voor de referentiewaardemeting) knippert.
Met de „<>"-toets kunt u van symbool naar symbool „springen". Druk
zo lang op deze toets, tot het symbool „RCLL" knippert. Bevestig de
invoer met de toets „ENTER. Met iedere druk op de linkerkant van de
toets „<>"worden de geheugenplaatsen aftellend opgeroepen (9 => 0).
Met ieder druk op de rechterkant van de toets „<>" worden de geheu-
genplaatsen optellend opgeroepen (0 =>9). Met de toets „ENTER" ver-
laat u de functie.
5.18 Verbinding van de meters met een computer
Let op!
De data-overdracht vindt unidirectioneel plaats, d.w.z. slechts in één
richting; van de meter naar de computer, niet omgekeerd.
167