Druk nu driemaal op de toets „mA•TEMP•A". De meter schakelt over
naar temperatuurmeting, te zien aan het symbool „TEMP" rechts
onder op het display en door de weergave van de temperatuur in °C
resp. op het sub-display in °F.
b) Steek de stekker van het thermo-element met de juiste poling (smal
en breed meetcontact) in de temperatuuradapter en deze met de jui-
ste poling (let op „+" en „-") in de bus „COM"(= „-") en de bus
„mA•TEMP•
"(=„+").
c) Onder de meetwaarde is tijdens de meting de bargraph actief, een
soort analoge aanduiding met een hogere meetsnelheid. De bar-
graph vervult de functie van een tendensaanduiding.
d) Verbind de punt van de sensor met het spanningloze meetmedium.
Houd de temperatuursensor zolang tegen/in het meetmedium tot de
DMM-aanduiding stabiel is (ca. 30 s).
Let op!
Sluit geen spanningen aan. De meter kan daardoor vernield worden!
Anwijzingen!
1. Tijdens de temperatuurmeting wordt naast de meetwaarde en de
bargraph op het sub-display rechts onder („kleine" display) de tem-
peratuur tevens in °F weergegeven. Zie hiervoor onderstaande
afbeelding.
AUTO
0
158
All manuals and user guides at all-guides.com
¡C
+10
+20
¡F
TEMP
2. Instelbare speciale functies
De volgende subfuncties kunnen, afhankelijk van het type meter,
boven de „ENTER MENU"-toets ingesteld worden: referentiewaarde-
meting „Æ%", MIN/MAX-waardebepaling, „TIME", de meetwaarde-
registratie „REC", de meetwaardeweergave „RCLL", de vergelijkings-
functie „LMT" (alleen bij de VC 670), en de piekwaardemeting „PH"
(alleen bij de VC 650 en de VC 670). Deze subfuncties worden
beschreven vanaf hfst. 5.12.
5.8 Frequentiemeting
a) Schakel de meter in. In de uitgangspositie is steeds de wisselspan-
ningmeting met „AUTO" (automatische bereikskeuze) ingesteld.
Druk nu eenmaal op de toets „Hz•hfe• •Logic". De meter schakelt
over op frequentiemeting, te zien door het symbool „Hz" links onder
op het display en door de aanduidingen van de periodeduur in ms op
het linker sub-display en van de spanning in V op het rechter sub-dis-
play. Bovendien is links onder de meetwaarde het symbool TRIG met
„+" of „-" te zien.
b) Verbind het zwarte meetsnoer met de bus „COM" op de meter en het
rode meetsnoer met de bus „V•½•Hz•Logic•->I-".
c) Onder de meetwaarde is tijdens de meting de bargraph actief, een
soort analoge aanduiding met een hogere meetsnelheid. De bar-
graph vervult de functie van een tendensaanduiding.
d) Verbind het zwarte meetsnoer (testpunt) met de massa van de scha-
keling of signaalgenerator en het rode meetsnoer (testpunt) met het
meetsignaal.
Let op!
Houdt u zich beslist aan de maximale ingangsgroottes! Sluit geen span-
ningen aan groter dan max. 250 VDC resp. VACrms (rms = effectief). Bij
spanningen > 25 VAC resp. 35 VDC bestaat er bij aanraking levensge-
vaar. Schakel tijdens het meten niet over op een andere meetfunctie
resp. op een ander bereik. Bij het doorschakelen onder spanning (ener-
gierijk) kan er een vonk afspringen, die de printbanen binnen in de
meter onherroepelijk kan vernielen. Bovendien kunt u door de vernie-
ling van de meter gevaar lopen.
159