Wanneer u nogmaals op de toets „V•-I(-•½•->I-" drukt (vanuit de
basisinstelling dus driemaal), komt u bij de diodentest, zichtbaar door
het diode-symbool onder in het display.
b) Verbind voor de diodentest het zwarte meetsnoer met de bus „COM"
op de meter en het rode meetsnoer met de bus „V•½•Hz•Logic•->I-".
Bij de capaciteitsmeting dient u alleen de meetsokkel rechts naast de
toets „mA•TEMP•A" te gebruiken (TEMP alleen bij VC 650 n VC 670).
c) Onder de meetwaarde is tijdens de meetwaarde de bargraph actief,
een soort analoge aanduiding met een hogere meetsnelheid. De bar-
graph vervult de functie van een tendensaanduiding.
d) Verbind de meetsnoeren met het beslist spanningloze te meten
object, een diode.
Aanwijzing(en) voor de diodenmeting!
Sluit nu de meetpunten aan op de spanningloze halfgeleider, een diode
of een transistor. Daarbij dient u er op te letten, dat het rode meetsnoer
met de anode en het zwarte meetsnoer met de kathode moet worden
verbonden. Nu wordt de doorlaatrichting gemeten. Bij een intacte PN-
overgang verschijnt bij Si-dioden een waarde tussen 0,45 en 0,75 VDC,
bij Ge-dioden een waarde tussen 0,2 en 0,4 VDC. Als er echter in plaats
van een spanningswaarde „O.L" (voor overload) verschijnt, dan is de
diode onderbroken of u hebt de meetsnoeren verwisseld. Als bij transi-
stors een spanning van meer dan 1 V wordt gemeten, kan het daarbij
gaan om transistors met ingebouwde weerstanden.
Bij lichtdioden wordt een doorlaatspanning van ca. 1,4 tot 2,2 VDC
gemeten. Als het om een Low-Current-LED gaat, dan is de meetstroom
voldoende om de LED tot oplichten te brengen.
De blokkeerrichting van een diode wordt gemeten door de kathode met
het rode meetsnoer en de anode met het zwarte meetsnoer te verbin-
den. Als er dan een spanningswaarde aangeduid wordt, is de diode
defect. Als er daarentegen „O.L" aangegeven wordt, dan is de diode
hoogohmig (i.O).
Algemene aanwijzingen!
1. Tijdens de capaciteitsmeting/de diodentest is behalve de meetwaar-
de alleen de bargraph te zien. Geen van de sub-displays is actief. Let
daarbij op onderstaande afbeeldingen.
152
All manuals and user guides at all-guides.com
2. Instelbare speciale functies
De volgende subfuncties kunnen, afhankelijk van het type meter,
boven de „ENTER MENU"-toets ingesteld worden: referentiewaarde-
meting „Æ%", MIN/MAX-waardebepaling, „TIME", de meetwaardere-
gistratie „REC", de meetwaardeweergave „RCLL", de vergelijkings-
functie „LMT" (alleen bij de VC 670), en de piekwaardemeting „PH"
(alleen bij de VC 650 en de VC 670). Deze subfuncties worden
beschreven vanaf hfst. 5.12.
5.5 mA-gelijk- en wisselstroommeting (mA), DCmA en ACmA
Voor het meten van lage gelijk- of wisselstromen tot max. 400 mAACrms
(= effectief) of mADC handelt u als volgt:
AUTO
µF
0
+10
+20
AUTO
mV
153