Als de temperatuur van de accu (1) niet binnen de voorgeschreven waarden
ligt, wordt hij niet opgeladen, ook niet als de lader is aangesloten. Het laden
begint pas als de laadtemperatuur is bereikt.
Laadindicator
Als de accu (1) wordt ingeschakeld, verschijnt de opstartmelding op de
laadindicator (3). Vervolgens tonen de leds kort de laadtoestand (3) van de
accu (1).
Als de accu (1) is ingeschakeld, kan de laadtoestand worden gecontroleerd
door kort op de knop aan/uit (2) te drukken.
Elke led komt overeen met 20% van de capaciteit. Als de accu helemaal is
opgeladen, lichtten alle vijf leds op. Als echter de accu leeg is, dan knippert
alleen de laatste led. De laadtoestand van de accu (1) verschijnt ook op de
afstandsbediening (zie de afstandsbediening-handleiding).
Plaatsen/verwijderen van de accu
Waarschuwing! Zorg dat zowel de accu (1) als het aandrijfsysteem
(7) schoon zijn, anders kan de door het vuil veroorzaakte wrijving
deze handeling bemoeilijken.
Om de accu (1) in het aandrijfsysteem (7) te plaatsen, houdt u het
aandrijfsysteem (7)
Zorg dat de connector voor het aandrijfsysteem (5) tegenover de
accuhouder (8) ligt. Breng de twee naar elkaar toe en laat de accu
(1) geleidelijk in de accuhouder (8) van het aandrijfsysteem (7)
(Actie A) glijden. Als de accu (1) helemaal in de houder zit, zal de
bevestigingsklep (6) automatisch de accu (1) vergrendelen.
Om de accu (1) te verwijderen uit het aandrijfsysteem (7), drukt u de
bevestigingsklep (6) naar beneden terwijl u de accu (1) uit de accuhouder
(8) (Actie B) trekt.
in de ene hand en de accu (1) in de andere.
NL
315