g) Controle van de werking
De motorfiets moet op de standbeugel staan, zie hoofdstuk 8. e).
Als u het wiel op de zender naar links of rechts stuurt, moet het voorwiel van de motorfiets in dezelfde richting naar
links of rechts draaien. Is dit niet het geval, activeer dan op de zender de omkeerschakeling voor de stuurfunctie.
Als de gashendel/remhendel op de zender in de richting van het handvat wordt bewogen, moet het achterwiel in de
juiste richting draaien (voor vooruit rijden).
Aangezien achteruitrijden van de motorfiets zinloos is, mag het achterwiel niet draaien als u de gashendel/
remhendel van het handvat af beweegt. Als het achterwiel toch nog draait, schakel dan achteruitrijden uit,
zie hoofdstuk 9.
h) Wegrijden en de motorfiets besturen
Nadat het vliegwiel de maximale snelheid heeft bereikt (en het geluid stopt), trekt u de gashendel/remhendel richting
het handvat zodat het achterwiel begint te draaien. Geef de motorfiets een licht duwtje van achteren zodat deze naar
voren van de standbeugel kantelt en begint te rijden.
Maak geen snelle en schokkende bewegingen met de bedieningsorganen van de zender. Bedien de gas-
hendel/remhendel en het stuur op de zender voorzichtig totdat u vertrouwd bent geraakt met de reacties
van de motorfiets.
Als het voertuig de neiging heeft om naar links of rechts te trekken, moet u de trimregelaar voor de besturing op de
zender overeenkomstig instellen.
De volgende afbeeldingen dienen alleen ter illustratie van de functies. Deze hoeven niet met de uitvoering
van de meegeleverde zender overeen te komen.
1. Gas-/remhendel loslaten (neutrale stand), voertuig rolt uit resp. beweegt niet (evt. trimregelaar voor de rijfunctie
op de zender corrigeren)
2. Vooruit rijden, gas-/remhendel langzaam naar de greep toe trekken
3. Vooruitrijden en dan remmen (het voertuig vertraagt; rolt niet langzaam uit), de gas-remhendel zonder onderbre-
king van de greep wegtrekken
86