Nederlands
Plantenbeschermingsmiddelen kunnen bestand‐
delen bevatten die schadelijk zijn voor mensen,
dieren, planten en het milieu – kans op vergifti‐
ging en levensgevaarlijk letsel!
Plantenbeschermingsmiddelen mogen alleen
door die personen worden gebruikt die een cur‐
sus hebben gevolgd voor de omgang met plan‐
tenbeschermingsmiddelen en bekend zijn met de
betreffende maatregelen voor eerstehulpverle‐
ning.
De gebruikshandleiding of het etiket van het
plantenbeschermingsmiddel altijd bij de hand
houden om in geval van nood de arts direct over
het plantenbeschermingsmiddel te kunnen infor‐
meren. In geval van nood de aanwijzingen op
het etiket of in de gebruikshandleiding van het
plantenbeschermingsmiddel opvolgen.
2.5.1
Plantenbeschermingsmiddel mengen
De plantenbeschermingsmiddelen alleen aan de
hand van de gegevens van de producent men‐
gen – door verkeerde mengverhoudingen kun‐
nen giftige dampen of een explosief mengsel
ontstaan.
– Vloeibaar plantenbeschermingsmiddel nooit
onverdund vernevelen
– Het spuitmiddel alleen in de open lucht of in
goed geventileerde ruimten bijvullen
– Slechts zoveel spuitmiddel voorbereiden als
nodig is, om resthoeveelheden te voorkomen
– Bij het mengen van de verschillende planten‐
beschermingsmiddelen de instructies in de
gebruikshandleiding opvolgen – door ver‐
keerde mengverhoudingen kunnen giftige
dampen of explosieve mengsels ontstaan
– Verschillende plantenbeschermingsmiddelen
alleen met elkaar vermengen als deze door de
fabrikant hiervoor zijn vrijgegeven
2.5.2
Spuitmiddelreservoir vullen
– Het plantenbeschermingsmiddel alleen in de
open lucht of in goed geventileerde ruimten
bijvullen
– Het apparaat zo op een vlakke ondergrond
plaatsen dat dit niet kan omvallen – het spuit‐
middelreservoir niet tot boven het max.-merk‐
teken vullen
– Het apparaat bij het vullen niet op de rug dra‐
gen – kans op letsel!
– Slechts zoveel plantenbeschermingsmiddel
voorbereiden als nodig is, om resthoeveelhe‐
den te voorkomen
– Afsluiterhendel en bij de SR 450 bovendien de
doseerhendel voor het vullen dicht zetten
72
2 Veiligheidsaanwijzingen en werktechniek
– Bij het vullen via het waterleidingnet de vul‐
slang niet in de te vernevelen vloeistof steken
– onderdruk in het leidingsysteem zou de te
vernevelen vloeistof in het waterleidingsys‐
teem kunnen zuigen
– Voor het vullen met het spuitmiddel eerst een
test uitvoeren met schoon water en de druk‐
spuit controleren op lekkage
– De dop van het spuitmiddelreservoir na het
vullen goed vastdraaien
2.5.3
Gebruik
– Alleen in de buitenlucht of in zeer goed geven‐
tileerde ruimten, bijv. open kassen, werken
– Tijdens de werkzaamheden met plantenbe‐
schermingsmiddelen, deze niet inhaleren en
niet eten, roken en drinken
– Sproeiers en andere kleine onderdelen nooit
met de mond uitblazen
– Contact met plantenbeschermingsmiddelen
voorkomen – met plantenbeschermingsmiddel
vervuilde kleding direct verwisselen
– Alleen werken als het windstil is
Ongunstige weersomstandigheden kunnen tot
verkeerde concentratie van het plantenbescher‐
mingsmiddel leiden. Overdosering kan leiden tot
schade aan planten en milieu. Een te lage dose‐
ring kan leiden tot het uitblijven van resultaten.
Om schade aan het milieu en planten te voorko‐
men, het apparaat nooit gebruiken:
– Bij wind
– Bij temperaturen boven de 25 °C in de scha‐
duw
– Bij direct zonlicht
Om schade aan het apparaat en ongelukken te
voorkomen, het apparaat nooit gebruiken met:
– Ontvlambare vloeistoffen
– Stroperige of plakkerige vloeistoffen
– Bijtende en zuurhoudende middelen
– Vloeistoffen die warmer zijn dan 50 °C
2.5.4
Opslag
– Bij een werkonderbreking het apparaat niet
blootstellen aan direct zonlicht en warmtebron‐
nen
– Spuitmiddelen nooit langer dan een dag in het
spuitmiddelreservoir bewaren
– Plantenbeschermingsmiddelen alleen in hier‐
voor goedgekeurde flessen/blikken opslaan en
transporteren
– Plantenbeschermingsmiddel niet opslaan in
flessen/blikken bestemd voor levensmiddelen,
drank en voedermiddelen
0458-454-9421-F