Algemene opmerkingen
4
Algemene opmerkingen
... en tips om energie te besparen:
• De temperatuur in de regelruimte (montage-
plaats van de TR 220) werkt sturingsfactor voor
het hele verwarmingsnet. Daarom moet het ver-
mogen van de radiatoren zo krap mogelijk wor-
den ingesteld:
– Bij handmatig bediende radiatorkranen met
de voorinstelling.
– Bij geheel geopende thermostaatkranen
met het instelbare voetventiel.
Wanneer de thermostaatkranen in de regel-
ruimte niet geheel worden geopend, remmen
deze eventueel de warmteaanvoer, hoewel de
TR 220 warmte aanvraagt.
• Regel de temperatuur in de andere ruimten met
thermostaatkranen.
• De warmte van andere bronnen in de regelruimte
(bijvoorbeeld zonlicht, oven etc.) kan de verwar-
ming in de andere ruimten te laag uitvallen (ver-
warming blijft koud). Als oplossing kunt u een
RF 1 in de koudere andere ruimten monteren.
• Veel energie kunt u besparen door het verlagen
van de ruimtetemperatuur overdag of 's nachts.
Het verlagen van de ruimtetemperatuur met 1 K
( °C) leidt tot een energiebesparing van soms
5 %.
Het is niet zinvol de ruimtetemperatuur van dage-
lijks verwarmde ruimten te laten dalen beneden
+15 °C. De afgekoelde muren geven dan koude
af, de ruimtetemperatuur wordt verhoogd en zo
wordt meer energie verbruikt dan bij een gelijk-
matige warmteaanvoer.
• Goede warmte-isolatie van het gebouw. De inge-
stelde spaartemperatuur wordt niet bereikt. Toch
wordt energie bespaard omdat de verwarming
uitgeschakeld blijft. Stel het begintijdstip van de
spaarfunctie vroeger in.
• Laat bij het luchten het venster niet op een kier
staan. Daarbij wordt voortdurend warmte aan de
44
ruimte onttrokken zonder dat de ruimtelucht noe-
menswaardig wordt verbeterd.
• Het is beter om kort, maar intensief te luchten
(raam geheel openen).
• Draai tijdens het luchten de thermostaatkraan
dicht of schakel op de TR 220 de "Spaarfunctie"
in.
Met ingeschakelde optimalisatie voor opwar-
men:
• De optimalisatie voor opwarmen beschikt over
leervermogen ten aanzien van de omstandighe-
den in de regelruimte (zie hoofdstuk 2.1.2).
Bij het voor het eerst verwarmen kunnen duide-
lijke temperatuurafwijkingen optreden. Verander
tijdens de eerste leerfase de gewenste waarde
tot aan het einde van het opwarmen niet. Na
enkele dagen is het leerproces gevorderd en
neemt de regelnauwkeurigheid toe.
• Stel de spaartemperatuur zo laag mogelijk in.
• Tijdens de spaarfunctie moeten voor de regel-
ruimte continu dezelfde voorwaarden gelden (zie
hoofdstuk 2.1.2).
Bij verandering van de voorwaarden kan het een
aantal dagen duren tot de optimalisatie voor
opwarmen zich aan de nieuwe omstandigheden
heeft aangepast.
• Wanneer langdurig niet wordt verwarmd, bijvoor-
beeld gedurende het weekeinde, kunnen de
ruimten zo sterk afkoelen dat het verwarmings-
toestel deze niet op het opgegeven tijdstip kan
verwarmen (inschakeltijd voor verwarmingstoe-
stel maximaal 6 uur voor het begintijdstip van het
verwarmen).
Vervroeg in dit geval het tijdstip.
• Laat de warmwaterboiler alleen buiten de verwar-
mingstijd opwarmen, bijvoorbeeld 30 minuten na
het begintijdstip van het verwarmen.
• Wanneer de radiatoren onaangenaam heet wor-
den, moet de maximale aanvoertemperatuur op
het verwarmingstoestel worden verminderd.
6 720 610 301 (00.08)