A. INSTALLATIE
BELANGRIJK: De ventilator mag alleen samen met vaste bekabeling worden gebruikt.
PANEEL/PLAFONDMONTAGE
1.
Voor paneel-/plafondmontage moet de ventilator in een gesloten kanaalsysteem worden
geïnstalleerd van minimaal 1,2 m lengte of door een extern luchtrooster worden
beschermd. Dit moet voldoen aan de standaardvereisten in uw land om toegang tot de
waaier van de ventilator te voorkomen.
2.
Maak een gat met een diameter van 105 mm.
3.
Draai de schroef in de onderkant van het rooster los en het rooster aan de voorzijde
verwijderen. Markeer de schroefgaten via de gaten in de achterplaat van de ventilator.
Boren, pluggen plaatsen en in positie vastschroeven.
4.
Bevestig de kanalen als nodig voor de installatie.
5.
Verbind de bedrading in de ventilator zoals beschreven in sectie B - Bedrading. Pas
instellingen aan indien nodig (zie sectie C - Instelling).
6.
Plaats het rooster terug en draai de bevestigingsschroeven vast.
7.
Zorg dat de waaier na installatie vrij kan draaier.
WANDMONTAGE
1.
Voor wandmontage een gat met een diameter van 117 mm in de muur maken en de
muurkoker plaatsen. Richt de muurkoker lichtjes naar beneden, weg van de ventilator.
Op lengte snijden en zet de uiteinde vlak met de muur in de juiste positie vast.
2.
Draai de schroef in de onderkant van het rooster los en het rooster aan de voorzijde
verwijderen. Markeer de schroefgaten via de gaten in de achterplaat van de ventilator.
Boren, pluggen plaatsen en in positie vastschroeven.
3.
Zet het buitenrooster vast met de lamellen naar beneden. (Opmerking: Het rooster moet
voldoen aan de standaardvereisten in uw land om toegang tot de waaier van de
ventilator te voorkomen).
4.
Verbind de bekabeling in de ventilator zoals beschreven in sectie B - Bedrading. Pas
instellingen aan indien nodig (zie sectie C - Instelling).
5.
Vervang het rooster en draai de bevestigingsschroeven vast.
6.
Zorg dat de waaier na installatie vrij kan draaier.
B. BEDRADING.
WAARSCHUWING: DE VENTILATOR EN ONDERSTEUNENDE
CONTROLEAPPARATUUR MOET GEÏSOLEERD WORDEN VAN DE
STROOMVOORZIENING TIJDENS DE INSTALLATIE OF HET ONDERHOUD.
BELANGRIJK
•
De ventilator mag alleen samen met vaste bekabeling worden gebruikt.
•
De diameter van het netsnoer moet liggen tussen 1 - 1,5 mm
•
De kabeldoorvoer is alleen aan de achterkant van de ventilator mogelijk.
•
De afzuigventilator is geschikt voor verbinding aan 220-240V 50Hz voeding.
•
De ventilator is een klasse II dubbel geïsoleerd product en MAG NIET geaard zijn.
1. Kies het juiste aansluitschema in en volg dit op. (Fig. 1, 2 of 3)
2. Controleer of alle verbindingen juist zijn aangesloten en dat alle contactaansluitingen en
kabelklemmen goed vast zitten.
3. Controleer dat de waaier vrij draait en niet wordt belemmerd.
2
.
2