J. Jonge kinderen moeten onder toezicht staan om te voorkomen
dat ze met het apparaat spelen.
NL
A.
INSTALLATIE
De unit is ontworpen als een in-line ventilator die tussen twee kanalen wordt geplaatst. Korte kanalen die net voor
de ventilator eindigen (d.w.z. binnen 1,5 m) moeten voorzien zijn van passende afschermingen, tenzij de ventilator
meer dan 2,1 m boven de vloer is aangebracht. Bij gebruik van flexibele kanalen moeten deze volledig worden
uitgerekt voor het beste resultaat. Plaats de ventilator op het hoogste punt van het systeem, waarbij beide kanalen
vanaf dit punt naar beneden gericht zijn. Wanneer de unit geplaatst wordt in een omgeving met een hoge
luchtvochtigheid moet een waterslot worden ingebouwd. Wanneer de unit wordt geplaatst moet gezorgd worden
voor voldoende ruimte voor service en onderhoud.
B.
BEDRADING.
WAARSCHUWING: DE VENTILATOR EN ONDERSTEUNENDE CONTROLEAPPARATUUR MOET
GEÏSOLEERD
1. Verwijder de deksel en de schroeven van de klemdoos en plaats aan de ene kant.
2. Volg het schakelschema (afb. 1).
3. Controleer of alle aansluitingen correct zijn aangebracht en zorg dat alle aansluitingen en kabelschroeven /
klemmen goed vastzitten.
4. De kabelinvoer worden uitgevoerd met behulp van de kabeldoorvoer.
5. Vervang de doosdeksel en schroeven.
6. Zorg ervoor dat de waaier kan draaien en vrij is van obstructie.
C.
OVERVERHITTINGSBESCHERMING.
De motor van de ventilator is voorzien van een thermische beveiliging. In geval van storing schakelt de ventilator
automatisch uit. Als dit gebeurt, isoleer de ventilator, verwijder eventuele obstructie, laat een korte tijd voor de
motor afkoelen voordat u weer aansluit. Als dit terugkomt, isoleer en bel uw servicetechnicus.
D.
REPARATIE EN ONDERHOUD.
WAARSCHUWING:
1. De ventilator moet op bij de installatie passende tussenpozen worden geïnspecteerd en schoongemaakt om
ophoping van vuil en andere afzetting te voorkomen.
De ACM In-Line Mixed Flow-ventilator heeft gesealde, voor levensduur gesmeerde lagers, deze hoeven dus niet te
worden gesmeerd.
DEZE VENTILATOR MOET GEAARD WORDEN.
DE VENTILATOR EN ONDERSTEUNENDE CONTROLEAPPARATUUR MOETEN WORDEN
GESCHEIDEN VAN DE STROOMVOORZIENING TIJDENS DE INSTALLATIE OF HET ONDERHOUD.
9