NETHERLANDS
de daarvoor is voldoende bevestiging van de leidin-
gen aan de bouwkundige konstruktie. De pompas is
afgedicht met een mechanische asafdichting voor tem-
peraturen tot 210°C (H-W)/350° (H-O). Deze wordt
gekoeld door het koellichaam van het lantaarnstuk
van de pompmotor.
4.2 Leveringsomvang
– komplete pomp
– montage- en bedieningsvoorschriften
– tegenflenzen en pakking
5. Plaatsing/inbouw
5.1 Montage
– De pomp na beëindiging van alle soldeer- en las-
werkzaamheden en de noodzakelijke spoeling van
de installatie monteren. Door veront reiniging kan de
pomp onbruikbaar worden.
– Plaatsing in een goed geventileerde ruimte.
– De pomp dient op een goed toegankelijke plaats te
worden ge mon teerd, zodat kontrole achteraf of een
vervanging eenvoudig mogelijk is.
– De minimale afstand tussen wand en de koelwaai-
erdeksel van de motor bedraagt 30 centimeter.
– Kaarsrecht boven de pomp moet een haak of een
oog met voldoende draagkracht bevestigd worden
(gezamelijke gewicht van de pomp: zie katalogus/
pompgegevens). Bij onderhoud of reparatie aan de
pomp kan hieraan hijswerktuig opgehangen wor-
den.
– Afsluitvoorzieningen moeten voor en achter de
pomp ingebouwd worden, zodat bij kontrole of ver-
vanging het legen van de installatie voorkomen kan
worden.
– Tussen de onderste afsluitvoorziening en de pomp
moet een aftapvoorziening aangebracht worden
om het aftappen van de pomp zo eenvoudig moge-
lijk te maken.
– Leidingen en pomp spanningsvrij monteren.
– ledere inbouwpositie behalve "motor naar boven/
onderen" is toegestaan (inbouwposities zie afb. 2).
– De motorklemmenkast mag niet naar onderen wij-
zen om het indringen van water te voorkomen.
Eventueel kan het motorinsteekdeel na het los-
draaien van de imbusbouten gedraaid worden
zodat de klemmenkast naar boven wijst. Op deze
manier bevindt een van de ontluchtingsschroeven
(afb.1, pos.441h) zich op het hoogst mogelijke
punt.
22
ATTENTIE!
De vlakke afdichtring niet bescha-
digen.
– De stromingsrichting moet overeenstemmen met
de pijl op het pomphuis.
ATTENTIE!
Bij installlaties die geïsoleerd wor-
den mag alleen het pomphuis ge -
ïsoleerd worden, het lantaarnstuk
en de motor niet.
5.2 Elektrische aansluiting
De elektrische aansluiting dient door een
erkend installateur, overeenkomstig de
geldende voorschriften uitgevoerd te
worden.
– Om zeker te zijn van lekwaterbeveiliging en tre-
kontlasting van de kabeldoorvoer dient een aans-
luitkabel met de juiste buitendiameter gebruikt te
worden (bijv. 05 VV-F 4 (7) G 1,5 of AVMH-I 4 (7) x 1,5)
– Bij het toepassen van pompen in installaties met
watertemperaturen boven 90 °C moet een over-
eenkomstig hittebestendige aansluitkabel gebruikt
worden.
– De aansluitkabel moet zo aangebracht worden dat
in geen geval de leidingen of het pomp- en motor-
huis aangeraakt wordt.
– Stroomsoort en spanning van de netaansluiting
kontroleren
– typeplaatje van de pomp in acht nemen
– netzijdige voorzekering: afhankelijk van de nominale
motorstroom en van de inschakeling.
– aarding in acht nemen
– elektrische aansluiting zie afb.3. het aansluitsche-
ma in de deksel van de klemmenkast kan hierbij
hulp bieden.
– De inbouw van een motorbeveiligingsschakelaar
wordt aangeraden,
Instelling van de motorbeveiligingsschakelaar:
Y-Δ-aanloop: indien de motorbeveiligingsschake-
laar in de toevoerleiding naar de Y-Δ-beveiligings-
kombinatie gemonteerd is, dan vindt de instelling
plaats zoals bij direkt aanloop. Indien de motorbe-
veiligingsschakelaar in een kabel van de motorlei-
ding (U1/V1/W1 of U2/V2/W2) gemonteerd, dan
moet de motorbeveiligingsschakelaar ingesteld
worden op waarde: 0,58 x nominale motorstroom.
– De netaansluiting aan de klemmenstrook is afhan-
kelijk van het motorvermogen P2, van de netspan-
ning en van de inschakeling. De noodzakelijke
schakeling van de verbindingsbruggen in de klem-