• Enkel voor modellen met
mechanische aandrijving:
1. Duw het pedaal helemaal in (par. 5.4) en
breng de hendel van de koppeling naar
de stand van de 1ª versnelling (par. 5.5).
2. Houd het pedaal ingedrukt (afb. 10.I),
en schakel de handrem uit (par. 5.3).
3. Laat het pedaal geleidelijk aan los,
zodat dit van de functie «rem» overgaat
naar de functie «koppeling» , en de
achterste wielen inschakelt (par. 5.4).
U dient het pedaal geleidelijk op
te laten komen om te beletten dat
de machine, door een te bruuske
start, begint te steigeren en u de
macht over het stuur kwijtraakt.
4. Zorg dat u geleidelijk de gewenste
snelheid bereikt door de gashendel en
de versnellingspook te bedienen; om
van de ene versnelling naar de andere
over te gaan dient u de koppeling
te bedienen door het pedaal half
in te trappen (par. 5.4; par. 5.5).
BELANGRIJK Het inschakelen
van de versnelling dient uitgevoerd te
worden als de machine stilstaat.
• Enkel voor modellen met
hydrostatische aandrijving:
1. Schakel de handrem uit, door het
rempedaal los te laten (par. 5.6).
2. Duw het pedaal van de aandrijving in (par.
5.7) in de richting "voorwaartse werking"
totdat de gewenste snelheid bereikt is
door een lichte druk op het pedaal uit te
voeren en de gashendel te bedienen.
De aandrijving moet volgens de
beschreven werkwijze ingeschakeld
worden (par. 5.7) om te beletten dat de
machine, door een te bruuske start, begint
te steigeren en u de macht over het stuur
kwijtraakt, in het bijzonder op hellingen.
6.5.2 Remmen
Laat de snelheid van de machine eerst
dalen door het toerental van de motor te
verminderen, duw vervolgens het rempedaal
in (par. 5.4; par. 5.6) om de snelheid verder
te verminderen, tot de machine stilvalt.
Enkel voor modellen met
hydrostatische aandrijving:
Een waarneembare vermindering van de
snelheid kan reeds worden verkregen door
het koppelingspedaal los te laten (par. 5.7)
6.5.3 Achteruitversnelling
BELANGRIJK Het inschakelen van
de achteruitversnelling dient uitgevoerd
te worden als de machine stilstaat.
Enkel voor modellen met
mechanische aandrijving:
1. Schakel het pedaal in (par. 5.4)
tot de machine stil staat;
2. Breng de hendel van de
koppeling naar de stand van de
achteruitversnelling "R" (par. 5.5).
3. Laat het pedaal geleidelijk opkomen
om de koppeling in te schakelen en
begin met de achteruitrijdmanoeuvre.
Enkel voor modellen met
hydrostatische aandrijving:
1. Schakel het pedaal in (par. 5.6)
tot de machine stil staat;
2. schakel de achteruitversnelling in door
op het koppelingspedaal in de richting
"achteruitversnelling" te duwen (par. 5.7).
6.5.4 Het gras maaien
Doe als volgt om met de machine te werken:
1. breng de versnellingshendel naar de
stand van het maximaal toerental ("haas");
tijdens het gebruik van de machine moet
deze stand steeds gebruikt worden;
2. zet de snijgroep in de hoogste stand;
3. de snij-inrichtingen inschakelen (par.
5.8), enkel op het grasveld, vermijd
de snij-inrichtingen in te schakelen op
grond met grind of te hoog gras;
4. regel de snelheid en de maaihoogte
(par. 5.10) in functie van de condities
van het gazon (hoogte, dichtheid
en vochtigheid van het gras);
5. begin heel langzaam en voorzichtig
te rijden op de grasgrond, zoals
reeds eerder beschreven is;
BELANGRIJK Om achteruit te kunnen rijden
met de snij-inrichtingen ingeschakeld, moet
men de toets voor toelating ingedrukt houden
(par. 5.9) om te vermijden dat de motor stilvalt.
Elke keer als een afname in het aantal
toeren van de motor wordt waargenomen,
NL - 15