Anleitung MKS 1940 SPK2
NL
BEDRIJFSTEST VAN DE KETTINGREM
Controleer regelmatig of de kettingrem naar behoren
werkt. Test de kettingrem voor elke snede, na her-
haaldelijk snijden en in elk geval aan het einde van
onderhoudswerkzaamheden die aan de kettingrem wor-
den verricht.
TEST DE KETTINGREM ALS VOLGT (FIG. 10):
1. Leg de zaag op een schone, vaste en effen onder-
laag.
2. Start de motor.
3. Grijp de achterste greep (A) met de rechterhand vast.
4. Met de linkerhand pakt u de voorste greep (B) [niet de
kettingremhendel (C)] vast.
5. Breng de gashendel naar de stand 1/3 toerental en
activeer dan meteen de kettingremhendel (C).
LET OP: Activeer de kettingrem langzaam
en met overleg. De zaag mag niets aanrak-
en en mag evenmin vooraan omlaag
hangen.
6. De ketting moet abrupt stoppen. Laat vervolgens de
veiligheidslosser meteen los.
LET OP: Als de ketting niet stopt, zet u de
motor af en brengt u de zaag naar de geau-
toriseerde plaatselijke dienst na verkoop van
Einhell om ze te laten herstellen.
7. Als de kettingrem naar behoren werkt, stopt u de
motor en brengt u de kettingrem opnieuw naar de
stand "ONTKOPPELD".
B
A
C
10
OLIËN VAN DE ZAAGKETTING / GELEIDERAIL
Het voldoend oliën van de zaagketting dient altijd
gewaarborgd te zijn om de wrijving op de geleiderail te
reduceren. De geleiderail en de ketting mogen nooit zon-
der olie zijn. Als u de zaag met te weinig olie gebruikt,
gaat het snijvermogen achteruit, wordt de levensduur
van de zaagketting korter, wordt de ketting snel bot en
slijt de geleiderail flink af op grond van oververhitting. Te
weinig olie ziet u aan de ontwikkeling van rook, aan het
verkleuren van de geleiderail of aan de vorming van teer.
AANWIJZING: De zaagketting gaat tijdens het gebruik
langer worden, vooral als ze nieuw is; daarom dient u ze
van tijd tot tijd te justeren en na te spannen. Een nieuwe
ketting moet na ca. 5 bedrijfsminuten worden gejusteerd.
AUTOMATISCHE SMEERINRICHTING
De kettingzaag is uitgerust met een automatische
smeerinrichting met tandwielaandrijving. Deze inrichting
voorziet de geleiderail en de ketting automatisch van de
juiste hoeveelheid olie. Naarmate het motortoerental
wordt verhoogd, gaat ook de olie sneller naar de plaat
van de geleiderail stromen. Er is geen afstelmogelijkheid
voor het debiet. De olievoorraad raakt ongeveer op het-
zelfde moment op als de brandstofvoorraad.
32
10.01.2006
12:42 Uhr
Seite 32
ALGEMENE INSTRUCTIES VOOR HET SNIJDEN
VELLEN
Vellen betekent het afzagen van een boom. Kleine
bomen met een diameter van 15 tot 18 cm zaagt men
normaal met één snede af. Bij grotere bomen moeten
kerfsneden worden aangezet.
Kerfsneden bepalen de richting waarin de boom gaat
vallen.
VELLEN VAN EEN BOOM:
LET OP: Voordat u begint te snijden dient u
een pad (A) te plannen en vrij te legen om
zich terug te kunnen trekken. De terugtrekpad
moet naar achteren en diagonaal t.o.v. de
achterzijde van de te verwachten valrichting
verlopen, zoals voorgesteld in fig. 12.
LET OP: Bij het vellen van een boom op een
helling moet de bedieningspersoon van de
kettingzaag op de opstijgende kant van de
helling gaan staan omdat de boom na het
vellen hoogstwaarschijnlijk de helling eraf
gaat rollen of glijden.
BELANGRIJK! Het vellen van een boom zonder opleid-
ing is niet toegestaan!
AANWIJZING: De valrichting (B) wordt door de kerf-
snede bepaald. Voordat u begint te snijden dient u
rekening te houden met de plaats van grotere takken en
met de natuurlijke schuinte van de boom om het
neerkomen van de boom te schatten.
B
12
LET OP: Vel geen boom als er een harde
wind of wind uit wisselende richtingen waait
of als het gevaar voor schade aan eigen-
dom bestaat. Raadpleeg een specialist voor
het vellen van bomen. Vel geen boom als
die op leidingen terecht zou kunnen komen
en verwittig de overheid die voor deze leid-
ing bevoegd is voordat u de boom velt.
ALGEMENE RICHTLIJNEN VOOR HET VELLEN VAN
BOMEN
Normaal worden bij het vellen 2 hoofdsneden toegepast:
inkepen (C) en velsnede (D).
Begin met de bovenste kerfsnede (C) aan de overkant
B
van de valzijde van de boom (E). Let er op bij de onder-
ste snede niet de diep de boomstam in te snijden.
De inkeping (C) mag niet te diep zijn zodat een ver-
ankeringspunt (F) van voldoende breedte en dikte
gewaarborgd is. De inkeping moet breed genoeg zijn om