Aansluiting van de tractiemotoren
De motorkabels moeten zo gelegd worden, dat afbreken of
beschadigen van de kabels niet mogelijk is.
De motorkabel van de verder van de besturing verwijderde
tractiemotor inkorten. De motorkabel van de dichterbij gele-
gen tractiemotor op dezelfde lengte inkorten. Voor een uni-
form rijvermogen van de Mover® dienen de beide motorkabels
van de tractiemotoren even lang zijn! Overtollige kabel moet
zonder lussen in golflijnen worden gelegd.
De motorkabels van de tractiemotor op de meegeleverde
platte stekkers klemmen. Klep van de aansluitstrip van de be-
sturing door erop te drukken ontgrendelen en kabels conform
aansluitschema erop klemmen (rood = plus, zwart = min).
Let op een zorgvuldige aansluiting!
Aansluiting van de accu
Batterijen met vloeibaar elektrolyt moeten in een afzonder-
lijke box met een ventilatie naar buiten opgesteld worden. De
zekering in de plusleiding moet buiten de box aangesloten
worden. Een afzonderlijke box is bij gel- en AGM-batterijen
niet nodig. De installatievoorschriften van de batterijfabrikant
in acht nemen.
De aansluitingen op de polen moeten tot na de zekering in de
plusleiding ruimtelijk gescheiden gelegd worden.
-
+
Afbeelding 29
De accu-aansluitkabel (enkel de tot de omvang van de leve-
ring behorende, originele kabels van Truma gebruiken) naar
de besturing aanleggen en met de meegeleverde klemmen en
schroevengoed vastzetten.
De aansluitkabels van de accu mogen niet worden ver-
lengd. Deze moeten apart van de motorkabels worden
gelegd en mogen niet over de besturing lopen.
De aansluitkabels van de accu zodanig aanleggen dat deze
(met name bij doorvoeren door metalen wanden) niet kunnen
schuren. Gebruik ter bescherming geschikte doorvoertulen,
om beschadigingen aan de kabels te vermijden. De aansluit-
kabels aansluiten op de aanwezige accuklemmen
(rood = plus, zwart = min).
Verkeerde polariteit leidt tot beschadiging van de
elektronica / besturing.
De aansluiting van de besturing (conform aansluitschema)
moet in de volgorde – moer, ringoog accuaansluiting, moer –
plaatsvinden (draaimoment 7 Nm ±1).
Zekering in de plusleiding (150 A) dichtbij de pluspool
aansluiten.
-
+
Functiecontrole
Controleer of de accu voor de werking van de Mover® hele-
maal opgeladen is.
De caravan buiten op een vrij en vlak terrein plaatsen en de
handrem aantrekken. De aandrijfrollen mogen niet tegen de
wielen liggen en de hoeksteunen moeten opgetild zijn.
De accuklemmen op de accu aansluiten. Controleren of alle
kabels veilig bevestigd en niet heet zijn en er geen sprake is
van tekenen van een kortsluiting enz.
De schuifschakelaar van de afstandsbediening op stand
❙
„aan"
schuiven. Hierdoor wordt de afstandsbediening in-
geschakeld – groene LED knippert in combinatie met het
geluidssignaal gedurende ca. 5 seconden, tot de besturing
gereed is voor gebruik. Wanneer de LED niet gaat branden,
polariteit en toestand van de batterijen in de afstandsbedie-
ning controleren. De afstandsbediening schakelt, wanneer
geen toets wordt ingedrukt, na ca. 2 minuten vanzelf uit.
Controleer of de beide aandrijfmotoren stilstaan. Bij ingescha-
kelde afstandsbediening, binnen een afstand van 2 m van de
besturing, op de toets „vooruit" drukken, beide aandrijfmoto-
ren moeten nu in voorwaartse richting bewegen.
De schuifschakelaar van de afstandsbediening op stand
„Uit"
schuiven om de afstandsbediening en zo de Mover®
uit te schakelen.
De aandrijfrollen m.b.v. de meegeleverde aanzwenkhendel
tegen de banden aanleggen. De aanzwenkhendel draaien tot
deze mechanisch vastklikt en zonder bovenmatige krachtsin-
spanning niet meer kan worden gedraaid (eindpositie onge-
veer horizontaal).
Zorg ervoor, dat zich geen obstakels rond de caravan bevin-
den, maak de handrem los en schakel de afstandsbediening
in. Nu conform de gebruiksaanwijzing alle functies meerdere
malen controleren.
De handrem van de caravan aantrekken. De schuifschakelaar
van de afstandsbediening op stand „Uit"
afstandsbediening en de Mover® uit te schakelen. De aandrijf-
rollen met de aanzwenkhendel deblokkeren en de afstand tus-
sen rol en band nogmaals controleren. Indien nodig bijstellen.
De afstand tussen weggezwenkte aandrijfrollen en banden
bedraagt 20 mm.
Waarschuwingen
De bij het apparaat geleverde gele sticker met waarschuwin-
gen voor de gebruiker moet door de inbouwer of de eigenaar
van het voertuig op een voor elke gebruiker duidelijk zichtbare
plaats in het voertuig worden aangebracht (bijv. op de deur
van de kleurenkast). Als u deze sticker niet hebt, moet u die
bij Truma aanvragen.
schuiven om de
53