Werken met de grasmaaier
Het regelmatige maaien zet de grasplant
tot een versterkte bladvorming aan, maar
laat tegelijkertijd onkruidplanten afsterven.
Daarom wordt het gazon telkens nadat er
gemaaid werd dichter en ontstaat er een
gelijkmatig belastbaar gazon.
De eerste snoeibeurt vindt plaats onge-
veer vanaf april bij een groeihoogte van
70 - 80 mm. In de hoofdvegetatietijd wordt
het gazon minstens één keer per week
gemaaid.
•
Leid het apparaat stapvoets in zo
recht mogelijke banen. Om volledig te
maaien, dienen de banen zich altijd
enkele centimeters te overlappen.
•
Stel de snoeidiepte zodanig in, dat
het apparaat niet overbelast wordt.
In het andere geval kan de motor be-
schadigd worden.
•
Werk op hellingen altijd dwars op de
helling. Wees uiterst voorzichtig wan-
neer u achteruitstapt en het apparaat
voorttrekt.
•
Reinig het apparaat telkens na ge-
bruik zoals in hoofdstuk „Reiniging/
onderhoud/opslag" beschreven.
Schakel na het werk en voor
het transport het apparaat uit,
trek de netstekker uit en wacht
de stilstand van het mes af. Er
bestaat gevaar voor lichamelijke
letsels.
Reiniging/onderhoud/
opslag
Laat werkzaamheden, die niet
in deze handleiding beschreven
zijn, door een door ons gemach-
tigde klantenserviceafdeling
doorvoeren. Gebruik uitsluitend
originele onderdelen.
Draag bij de omgang met het mes
handschoenen.
Schakel vóór alle onderhouds- en
reinigingswerkzaamheden het appa-
raat uit, trek de contactsleutel (11)
uit en wacht de stilstand van het mes
af. Er bestaat gevaar voor lichame-
lijke letsels.
Algemene reinigings- en on-
derhoudswerkzaamheden
Spuit de grasmaaier niet met
water schoon.
•
Houd het apparaat steeds netjes. Ge-
bruik voor de reiniging een vorstel of
een doek, maar geen reinigings- c.q.
oplosmiddelen.
•
Verwijder na het maaien vastklevende
plantenresten met een stuk hout of
plastic van de wielen, de ventilatie-
openingen, de uitwerpopening en het
bereik van de messen. Gebruik geen
harde of puntige voorwerpen, ze ouden
het apparaat kunnen beschadigen.
•
Smeer van tijd tot tijd de wielen met
olie in.
•
Controleer de grasmaaier telkens vóór
gebruik op klaarblijkelijke tekortkomin-
gen, zoals losse, versleten of beschadig-
de onderdelen. Ga de vaste zitting van
alle moeren, bouten en schroeven na.
•
Controleer afdekkingen en bescher-
mingsinrichtingen op beschadigingen
en een correcte zitting. Wissel deze
eventueel uit.
NL
49