2) Op het laatste apparaat schroeft u de bijge-
leverde beschermkap op de koppeling van
de kabel POWER OUT. De kabel voert net -
spanning!
3) Plug de netstekker van het eerste apparaat
in een stopcontact (230 V~ / 50 Hz).
3.3.2 PARC-100 / RGB
Voor de voedingsspanning is het apparaat uit-
gerust met Powercon
OPGELET! Een Powercon
onder spanning worden ingeplugd of uitgetrok-
ken. Breng daarom steeds eerst de Powercon
verbinding tot stand, dan de verbinding met het
stopcontact en maak de verbinding met het
stopcontact steeds vóór de Powercon
ding los.
Verbind de netaansluiting POWER IN via het
bijgeleverde netsnoer met een stopcontact
(230 V~/ 50 Hz). Draai de blauwe Powercon
stekker van de kabel na inpluggen in de netaan-
sluiting naar rechts, zodat hij vergrendelt. Om
hem er later weer uit te trekken, trekt u de ver-
grendeling van de stekker naar achteren en
draait u de stekker naar links.
Voedingsspanning voor meerdere
PARC-100 / RGB-apparaten
Bij gebruik van meerdere PARC-100 / RGB-
apparaten kunt u de jack POWER OUT van het
eerste apparaat verbinden met de netaanslui-
ting POWER IN van het tweede apparaat ver-
binden. Gebruik hiervoor een netsnoer met
Powercon
®
-stekkers (NAC-3FCB en NAC-
3FCA). Verbind het tweede apparaat op
dezelfde manier met het derde etc. tot alle appa-
raten in een ketting zijn aangesloten. Op deze
wijze mag u maximaal 19 apparaten met elkaar
verbinden. De aansluiting POWER OUT kan
ook voor de voedingsspanning van andere
(lichteffect-) apparaten worden gebruikt.
OPGELET! De kabels en de netstekker mogen
niet met meer dan 10 A worden belast, anders
kan door overbelasting brand ontstaan.
4 Bediening
Het selecteren van de bedrijfsmodus en de ver-
schillende functies gebeurt via een menu met de
toetsen MENU, ENTER, UP en DOWN. De
figuur 12 de paginaʼs 78 en 79 toont hoe de
modussen en functies via het menu worden
geselecteerd en op het display weergegeven.
46
®
-aansluitingen.
®
-stekker mag niet
®
-verbin-
4.1 Autonoom bedrijf
4.1.1 Kleurenstraler en stroboscoop
In deze modus straalt de schijnwerper constant
in een instelbare kleur. Daarnaast kunt u ook de
stroboscoopfunctie inschakelen.
1) Druk enkele keren op de toets MENU tot u
zich in het bovenste menuniveau bevindt (in
de menustructuur op de paginaʼs
helemaal links).
2) Druk enkele keren op de toets UP of DOWN
tot
op het display verschijnt.
®
-
3) Druk op de toets ENTER. Op het display ver-
schijnt nu , ,
= helderheid rood (0 – 255)
= helderheid groen (0 – 255)
= helderheid blauw (0 – 255)
= flitsfrequentie (0 – 20) van de strobos-
coop
®
-
4) Selecteer met de toets ENTER een voor een
de vier instelfuncties en stel met de toets UP
of DOWN telkens de helderheid of de flitsfre-
quentie in.
Tip: Bij het instellen van de helderheid van kleu-
ren rood, groen en blauw wijzigt niet alleen de
helderheid ervan, maar bij een kleurmenging ook
de tint. Stel daarom eerst de kleur die moet domi-
neren, in op de gewenste helderheid, en meng
daarna de andere twee kleuren erbij. Als het
resultaat van de kleurmenging wit moet zijn, stelt
u eerst de helderheid van de kleur groen in,
omdat deze het meest helder is voor het oog.
Meng dan met rood naar geel en ten slotte met
blauw naar wit.
Belangrijk: Vóór uitschakelen van de schijn-
werper verlaat u het menu-item voor een kleur
of voor de flitsfrequentie niet met de toets
MENU. Anders blijft de schijnwerper donker na
opnieuw inschakelen.
4.1.2 Verschillende wittinten
11 kleurtinten opslaan
In deze modus straalt de schijnwerper wit licht
af. Er zijn 11 verschillende wittinten opgeslagen,
die evenwel gewijzigd kunnen worden. Voor
elke wittint kunt u de helderheid voor de kleuren
rood, groen en blauw afzonderlijk instellen,
zodat deze modus ook gebruikt kan worden
voor het opslaan van 11 individuele tinten.
1) Druk enkele keren op de toets MENU tot u
zich in het bovenste menuniveau bevindt (in
de menustructuur op de paginaʼs 78 en 79
helemaal links).
78 en 79
of
en een getal.