e) Failsafe-module (optioneel)
Om het model bij ontvangststoringen of onderspanning van de ontvangeraccu in een gecontroleerde toestand te brengen, moet uw model met een failsafe-
module worden uitgerust. De failsafe-module stuurt daarbij de gas-/remservo aan en wordt tussen de ontvanger en de gasservo ingebouwd. De module wordt
aansluitend in de RC-box opgeborgen.
In programmeerbare afstandsbedieningen is veelal reeds een failsafe-functie geïntegreerd. Ga voor de aankoop van een failsafe-module in de
gebruiksaanwijzing van de meegeleverde afstandsbediening na, of een failsafe mogelijk is. Wanneer dit het geval is, moet deze functie ook worden
geactiveerd.
Voor de eerste rit moet deze failsafe-module worden geprogrammeerd voor de juiste stand van de gas/rem-servo.
De te programmeren failsafe-positie moet bewerkstelligen dat de toevoer nar de motor wordt verminderd en de rem wordt geactiveerd.
f) Reikwijdte van de afstandsbedieningszender controleren
Opdat u niet de controle over uw modelvoertuig verliest, moet u vóór elke start of na een crash de functie en de reikwijdte van de RC-installatie controleren. Voor
de controle van de reikwijdte is het voldoende om de functie van de stuurservo te testen.
Omwille van het goede contact van de banden en het gewicht van het voertuig zouden de wielen - anders als in de rijmodus - hun stuuruitslag niet spontaan en
direct volgen als het voertuig op de grond staat. Houd daarom het modelvoertuig zo aan de vooras dat de wielen vrij in de lucht hangen.
Voer de bereiktest alleen uit wanneer de verbrandingsmotor niet loopt.
• Verwijder u zowat 50 m van het model.
• Beweeg het stuurwiel (kanaal 1) naar rechts. De wielen moeten nu naar rechts draaien!
• Beweeg het stuurwiel naar links. De wielen moeten nu naar links draaien!
• Laat de afstandsbedieningshendel los. De wielen moeten nu naar de rechte stand terugdraaien.
U mag het modelvoertuig niet laten rijden als de afstandsbediening fout werkt!
Als de afstandsbediening niet juist werkt, moet u eerst de laadtoestand van de zender- en ontvangeraccu´s controleren en u ervan vergewissen dat er niemand
anders op uw frequentie zendt.
g) Controle van de werking van de servo´s
Stuurservo
De stuurservo is met kanaal 1 van de afstandsbediening (het stuurwiel) verbonden.
Opbouw van de besturing
De besturing van het voertuig is uitgevoerd als fuseebesturing.
De spoorstangarmen zijn daarbij verbonden met een driedelige spoorstang. De
draaibeweging van de servostuurhendel werkt via de stuurstang (1, reeds gemonteerd)
op een arm van de servosaver (2).
De servosaver bestaat uit twee rechthoekig t.o.v. elkaar geplaatste hendels die door
een instelbare veerkracht, min of meer vast met elkaar verbonden zijn (tegen elkaar
gedrukt). Als de tegendruk van de veer wordt verhoogd, dan worden de stuurbevelen
bij stilstand en tijdens het rijden nauwkeuriger uitgevoerd. Nadeel: schokken uit de
stuurgeometrie worden „harder" aan de servotransmissie doorgegeven.
De tweede arm van de servosaver (3) stuurt het middelste deel van de spoorstang, de
stuurplaat (4), en zorgt zo via de spoorstang (5) voor de stuurinslag van de wielen.
Als er tijdens het rijden harde schokken via de wielen op de spoorstang overgebracht
worden, worden deze niet onmiddellijk naar de stuurservo overgedragen maar via de
verende verbinding van de twee hefarmen van de servosaver gedempt.
De werking van de servosaver kan met kartelmoeren (6) worden ingesteld. Als de tegendruk van de veren op de beide hendelarmen door overeenkomstig
draaien van de kartelmoeren wordt verhoogd, worden beide stuurhendels van de servosaver sterker tegen elkaar gedrukt. Hierdoor wordt de beschermfunctie
voor de servo verminderd en de stuurprecisie verhoogd.
De stuuruitslag rechts en links wordt door de mechanische aanslag van de spoorstangarmen tegen de fuseedrager begrensd.
Afbeelding 5
85