ONDERHOUD
OPMERKING
het verstandig om ervoor te zorgen dat de voorkant
altijd 5-6 mm lager staat afgesteld dan de achter-
kant.
– Plaats de machine op een vlakke ondergrond en
kijk na of de banden de juiste spanning hebben;
– plaats vulstukken (1) van 26 mm onder de voorkant,
en van 32 mm (2) onder de achterkant van het
maaidek en zet de hendel in stand «1»;
– schroef de regelaar (3), de moeren (4 - 6 - 8) en
tegenmoeren (5 - 7 - 9) van de drie gelede drijfstan-
gen volledig los, tot de plaat op de vulstukken rust.
– zet beide moeren rechtsbovenaan (6 - 8) en de
moer linksonderaan (4) aan tot u gewaar begint te
worden dat het vlak opgetild wordt; blokkeer de drie
tegenmoeren (5 - 7 - 9) en gebruik de regelaar (3)
om de bedieningskabel onder spanning te brengen.
Een hoogteverschil ten opzichte van het terrein tussen
de rechter- en linkerboord van het vlak wordt gecom-
penseerd m.b.v. de twee moeren (4 - 8) en tegenmoe-
ren (5 - 9) van de achterste drijfstangen.
Zet de bedieningshendel in 2 of 3 verschillende stan-
den, en controleer of het vlak gelijkmatig wordt opgetild en dat voor elke stand het hoogte-
verschil tussen de voorste en de achterste boord ten opzichte van het terrein constant
blijft.
Indien het optillen vooraan wat sneller of trager gebeurt ten opzichte van stand, kan de
beweging worden bijgestuurd m.b.v. de moeren (10) van de aansluitstang (11).
Door de moeren van de stang aan te zetten wordt het voorste deel opgetild en de bewe-
ging versneld. Door de moeren los te schroeven wordt het tegenovergestelde effect beko-
men.
Vergeet niet na elke regeling alle moeren en tegenmoeren opnieuw aan te zetten.
Als het niet mogelijk is om het maaidek evenwijdig te krijgen, neem dan contact op met uw
dealer.
De rem afstellen
Als u constateert dat de remkracht onvoldoende is dan is het verstandig om u onmiddellijk
tot een erkende dealer te wenden.
Voor een mooi maairesultaat is
1 - h = 26 mm
9
5
8
4
11
6
7
nee 31
2 - h = 32 mm
3
10