Functie
Werkingsfunctie
Veiligheidsfunctie
Werkingsfunctie
Na warmteverzoek door de ketelre-
–
gelaar start de olieverbrandingsauto-
maat het programmaverloop.
Ventilatormotor start, ontsteking
–
schakelt in.
Voorventilatie met geopende
–
luchtklep (luchtklep is alleen bij stils-
taande brander gesloten).
Magneetklep 6 opent, drukregeling
–
via deellastdrukregelaar 5.
Vlamvorming.
–
Ontsteking schakelt uit.
–
Branderwerking, regeling tussen
deel- en vollast
De brander werkt met een oliesproeier en
met twee oliedrukken voor deel- en vollast.
De oliedrukken worden met twee druk-
regelaars in de pomp onafhankelijk van
elkaar geregeld. Bij verzoek door de
regelaar schakelt de brander ten
vrioegste na ca. 13 seconden van
deelllast op vollast.
Luchtklep 12 wordt door de luchtkle-
–
paandrijving in vollastpositie gezet.
Bij een instelbare luchtklepregeling
–
sluit magneetklep 3, deellastdrukre-
gelaar 5 wordt gestopt, vollastdru-
kregelaar 2 neemt de drukregeling
over.
Luchtklep schakelt naar vollastpo-
–
sitie, vollast is in werking.
Veiligheidsfunctie
Storingsuitschakeling gebeurt:
als tijdens de voorventilatie een
–
vlamsignaal aanwezig is
(vreemd-lichtbewaking)
als bij de start (brandstofvrijgave) na
–
5 sec (veiligheidstijd) geen vlam is
gevormd
als er bij vlamuitval tijdens de
–
werking na een vergeefse herstart-
poging geen vlam ontstaat.
Een storingsuitschakeling wordt weer-
gegeven door het branden van de sto-
ringslamp en kan na het verhelpen van
de storingsoorzaak door het indrukken
van de ontstoorknop weer worden ont-
grendeld.
Voor meer informatie zie beschrijving
verbrandingsautomaat.
02/2006 - Art. Nr. 13 019 654B
Principeschema
1
2-traps oliebranderpomp kpl.
2
Oliedrukregelaar, vollast
3
Magneetklep, vollast (NO)
4
Oliedrukpomp
5
Oliedrukregelaar, deellast
6
Magneetklep (NC)
7
Sproeierstang
8
Stuwschijf
9
Vlambuis
10
Brandermotor
11
Luchtklep
12
El. luchtklepaandrijving
NL
33