NEDERLANDS
Schakeling voor lage spanning (23291)
Schakeling voor hoge spanning (23290)
Schakelingswijzigingen moeten met gebruik van klemverbin-
ders (X) tussen Coni-stekkerverbinding (Y) en inbouwmotor ge-
beuren. De nieuwe klemverbinding moet technisch correct tot
stand gebracht worden.
Als backup-zekeringen voor de pomp mogen uitsluitend tra-
ge zekeringen of automaten met C- of D-karakteristieken ge-
bruikt worden. Vereiste zekering bij direct-start: 16 A.
De pomp moet door een overstroomtrigger beveiligd worden.
Instelling bij direct-start = nominale stroom en bij ster-drie-
hoek-start = nominale stroom x 0,58.
Wanneer de beveiligingsinstallatie triggert, moet voor het op-
nieuw inschakelen de storingsoorzaak verholpen worden.
Potentiaalcompensatie
Volgens EN 60079-14 en EN 1127-1 moet in explosiegevaarlijke
bereiken bij bedrijfsmiddelen met beschermingsgeleiders in
het TN/TT-net een extra potentiaalcompensatie geïnstalleerd
worden. Ex-pompen bezitten hiervoor een aansluitmogelijk-
heid aan de kabelinvoering. Dimensionering bv. in Duitsland
volgens VDE 0100 deel 540.
Volgens stellingname van de TÜV Nord van maart 2008 is voor
betonnen en kunststof schachten van Pentair Jung Pumpen in
Ex-zone 1 en 2 geen extra potentiaalcompensatie noodzakelijk.
Uitzondering: Wanneer elektrisch geleidende onderdelen, zo-
als bv. een kabelbescherming uit gegolfde buis of een metalen
persleiding van buiten naar de schachtaansluiting leiden. In
deze gevallen moet een elektrisch geleidende verbinding met
de behuizing van de pomp(en) gemaakt worden. Voor deze ver-
binding moet om corrosiebeschermingsredenen roestvrijstaal
gebruikt worden.
Draairichting
Geldt uitsluitend voor draaistroompompen. Voor de inbouw
20
moet de draairichting gecontroleerd worden! Bij juiste draai-
richting gebeurt de opstartdruk in tegengestelde richting van
de draairichtingspijl op de motorbehuizing. Luidruchtige be-
drijfsgeluiden of te gering pompvermogen van de reeds inge-
bouwde pomp duiden eveneens op verkeerde draairichting. Bij
verkeerde draairichting moeten 2 fazen van de toevoerleiding
omgewisseld worden.
VOORZICHTIG!
De opstartdruk kan zeer krachtig gebeuren.
Wikkelingsthermostaten
LET OP! Bijkoment bij overstroomtrigger resp. motorbevei-
ligingsschakelaar moeten in de motorwikkeling ingebouwde
thermostaten aangesloten worden. Deze zijn voor 250 V / 1,2
A (cos phi 0,6) geschikt en aansluitmatig met 30 en 32 geken-
merkt.
De thermostaten moeten zo aangesloten worden dat bij het
bereiken van de drempeltemperatuur de motor via het stuurs-
troomcircuit afgeschakeld wordt. Een automatisch opnieuw
inschakelen mag na afkoeling van de wikkeling niet mogelijk
zijn.
Na het afschakelen door de temperatuurbegrenzer moet eerst
de storingsoorzaak verholpen worden. Pas dan mag manueel
opnieuw ingeschakeld worden.
De blokkering tegen opnieuw inschakelen moet "nulspannings-
veilig" zijn, d.w.z. ook na een spanningsuitval moet de blokke-
ring behuden blijven (in Europa Richtlijn 94/9/EG bijlage II 1.5,
EN 60079-17 tab1, B10).
Bedrijf aan een frequentieomvormer
Frequentieomvormers mogen uitsluitend voor de toerentalre-
geling van draaistroompompen in speciale uitvoering gebruikt
worden! Wisselstroompompen zijn in het algemeen onge-
schikt.
LET OP! Om fysische redenen kan met pompen niet met een
hogere frequentie dan op het typeplaatje aangegeven gewerkt
worden. Bij een frequentieverhoging boven het typeplaatje sti-
jgt de vermogensopname en wordt de motor overbelast.
Bij draaistroompompen in speciale uitvoering voor het fre-
quentieomvormerbedrijf is het motortype op het typeplaatje
met een bijkomende "K" gekenmerkt (bv. D90-2/75 CK). Bijko-
mend hebben deze pompen aan het leidingsuiteinde een stic-
ker, die op de bedrijfsmogelijkheid met een frequentieomvor-
mer wijst.
De motoren zijn met thermistoren (PTC) als wikkelingsbescher-
ming uitgerust. Aan de klemmen 40 en 41 van de wikkelingsbe-
scherming mag geen spanning > 2,5 Volt aangelegd worden! Bij
explosiebeveiligde pompen is bovendien een typegetest vrij-
gavetoestel vereist, dat rekening houdt met de EG-typetest.
INBOUW
De pomp moet overeenkomstig de voorbeelden ingebouwd
worden. Bij installaties volgens EN 12056-4 moet de druklei-
ding tot boven het plaatsselijk vastgelegte terugstroomniveau
worden geleidet en met een terugslagklep beveiligd worden.
De minimum stromingssnelheid van 0,7 m/s in de buisleiding
moet aangehouden worden.