daaropvolgende scène niet worden geprogram-
NL
meerd.
B
2. Als u van een scène naar een volgende scène
willen gaan, dan moet voor beide scènes een
mengtijd worden ingesteld.
5) Na instellen van de eerste scène, drukt u
enkele keren op de toets MENU tot de
pijl opnieuw het scènenummer aangeeft
ƊSC01
(
). Selecteer met de toets UP de
tweede scène, druk op de toets ENTER, stel
de scène in en herhaal de procedure voor
alle volgende scènes.
6) Na instelling van de laatste scène slaat u de
scènereeks op: Direct na het instellen van
een parameter houdt u de toets ENTER
5 seconden ingedrukt. Na het loslaten van de
toets moet op het display het nummer van de
scènereeks verschijnen (
anders hebt u niet lang genoeg op de toets
ENTER gedrukt.
Opmerkingen
1. Een scènereeks moet volledig worden geprogram-
meerd, voordat de schijnwerper van de voedings-
spanning wordt gekoppeld. Na opnieuw inschakelen
kunt u een scènereeks niet meer wijzigen; ze kan uit-
sluitend opnieuw worden geprogrammeerd. Om een
scènereeks te overschrijven, moet u daarom de
vooraf geprogrammeerde scènes niet eerst te verwij-
deren.
2. Als de scènereeksen niet met de bedieningstoetsen
(4) worden geopend (hoofdstuk 7.3), maar via een
DMX-lichtregelaar, bepaalt het DMX-kanaal 2 duur
van de scène en van kanaal 3 de mengtijd (hoofdstuk
10.1.7). Kanaal 2 moet daarbij op een DMX-waarde
> 0 zijn ingesteld, anders blijft de schijnwerper don-
ker.
7.5 Meerdere schijnwerpers synchroon
besturen (master-slavemodus)
U kunt meerdere ODW-2410RGBW aaneenslui-
ten. Het centrale apparaat (master) kan alle
nevenapparaten (slave) synchroon sturen.
1) Verbind de schijnwerpers telkens via de kop-
peling (9) van de kabel DMX OUT en de stek-
ker (6) van de kabel DMX IN met elkaar tot
een ketting. Zie hiervoor hoofdstuk 8.1 "DMX-
Aansluiting", maar zonder bedieningsstap 1
in acht te nemen.
2) Voor de master-slavemodus is de schijnwer-
per standaard als nevenapparaat ingesteld.
Zo moet alleen de schijnwerper, die de
nevenapparaten moet sturen, als centraal
apparaat worden ingesteld.
Om de instelling te wijzigen, opent u het
RUN
menu-item
. Op het display verschijnt:
DMX
= centraal apparaat
ƊSlave
= nevenapparaat
De huidige instelling is met de pijl aangeduid.
Wijzig zo nodig de instelling met de toets UP
of DOWN.
3) Stel het centrale apparaat in op de gewenste
bedrijfsmodus (
hoofdstuk 7.1 – 7.3).
7.5.1 Scènereeksen kopiëren
De geprogrammeerde scènereeksen van een
apparaat (hoofdstuk 7.4) kunnen op andere
apparaten worden overgedragen. Dit is zinvol
als meerdere apparaten autonoom met dezelfde
scènereeksen moeten lopen. Voor het syn-
chrone bedrijf bij verbonden apparaten (hoofd-
26
stuk 7.5) hoeven de scènereeksen niet te wor-
den gekopieerd.
Verbind het apparaat waarvan de scènereeksen
moeten worden gekopieerd, als centraal appa-
raat met de andere apparaten (
7.5) en stel ze in als nevenapparaten:
1) Open op de nevenapparaten die alle scène-
reeksen van het centrale apparaat moeten
overnemen, het menu-item RUN en stel de
optie
2) Open op het centrale apparaat het menu-
item
het display verschijnt de melding
word:
3) Druk dan op de volgende toetsen:
UP, DOWN, UP, DOWN.
Telkens u op een van deze toetsen drukt,
Pro01
...
Pro10
),
wordt dit bevestigd met een stersymbool
het display.
4) Start de kopieerprocedure met de toets
ENTER. Tijdens het kopiëren lichten de
nevenapparaten geel op, in geval van een
storing rood, en na succesvol kopiëren
groen.
Opmerking: De gekopieerde scènereeksen zijn pas
beschikbaar, nadat naar een andere scènereeks omge-
schakeld of de voedingsspanning onderbroken werd.
8 Gebruik met een DMX-regelaar
DMX is de afkorting van Digital Multiplex, en
staat voor digitale besturing van meerdere DMX-
apparaten via één gemeenschappelijke bestu-
ringsleiding. Voor de bediening via een DMX-
lichtregelaar (bv. DMX-1440 of DMX-510USB
van "img Stage Line") beschikt de schijnwerper
over 11 DMX-besturingskanalen. Naargelang de
behoefte kunt u echter ook via slechts 10, 6, 5, 4
of 3 kanalen sturen. De functies van de kanalen
en de DMX-waarden vindt u terug in het hoofd-
stuk 10.1.
8.1 DMX-aansluiting
Voor het aansluiten van het DMX-apparaat zijn
er 3-polige XLR-connectoren met volgende pen-
configuratie beschikbaar:
pen 1 = massa, pen 2 = DMX−, pen 3 = DMX+
Voor het aansluiten moeten speciale kabels voor
de DMX-signaaloverdracht gebruikt worden (bv.
kabels van de CDMXN-serie van "img Stage
Line"). Bij kabellengtes vanaf 150 m en bij het
sturen van meer dan 32 apparaten via een DMX-
uitgang wordt in principe geadviseerd om een
DMX-ophaalversterker (bv. SR-103DMX van
"img Stage Line") te plaatsen.
1) Steek de stekker (6) van de leiding DMX IN in
de koppeling van de bijgeleverde leiding met
de XLR-stekker (10) en schroef de steekver-
binding met de wartelmoer vast. Sluit de
XLR-stekker via een verlengkabel aan op de
DMX-uitgang van de lichtregelaar of, als er
bijkomende DMX-gestuurde apparaten wor-
den gebruikt, op de DMX-uitgang van een
ander DMX-gestuurd apparaat.
2) Verbind bij gebruik van andere schijnwerpers
ODW-2410RGBW de eerste schijnwerper via
de koppeling (9) van de kabel DMX OUT met
de stekker (6) van de kabel DMX IN in de 2de
hoofdstuk
ƊSlave
in.
SET
en het submenu-item
UPLD
.
schijnwerper. Verbind op dezelfde wijze de
tweede schijnwerper met de derde etc., tot
alle apparaten in een ketting zijn aange -
sloten.
Als de DMX-verbindingskabels tussen
de schijnwerpers te kort zijn, gebruik dan
geschikte verlengkabels, bv. ODP-34DMX
(2 m lang) of ODP-34DMX / 10 (10 m lang).
Voor het aansluiten van andere DMX-
gestuurde apparaten gebruikt u de adapter-
kabel met de XLR-koppeling.
3) Om storingen bij de signaaloverdracht te ver-
. Op
mijden, moet u bij lange leidingen of bij een
Pass-
veelvoud van aaneengesloten apparaten de
DMX-uitgang van het laatste DMX-apparaat
in de ketting afsluiten met een weerstand van
120 Ω (> 0,3 W): Steek een geschikte af-
sluitstekker (b.v. DLT-123 van "img Stage
*
op
Line") in de XLR-koppeling van de meegele-
verde adapterkabel. Bij installatie buiten moe-
ten de XLR-koppeling en de afsluitstekker
tegen vocht worden afgeschermd.
8.2 DMX-bedrijfsmodus instellen
Om de ODW-2410RGBW met een lichtregelaar
te kunnen bedienen, moeten het DMX-start-
adres (
hoofdstuk 8.3) en de DMX-bedrijfs-
modus worden ingesteld. Uit de geselecteerde
bedrijfsmodus resulteert het aantal benodigde
DMX-kanalen (3 – 11 kanalen). Informeer u in
hoofdstuk 10.1 over de functies die in de res-
pectieve DMX-bedrijfsmodus stuurbaar zijn en
selecteer daarna of eventueel volgens het aan-
tal beschikbare besturingskanalen op de lichtre-
gelaar de DMX-bedrijfsmodus:
1) Open het menu-item
2) De volgende instellingen zijn beschikbaar:
ƊStage
11 kanalen /10 kanalen zonder sub-
adressering
(
hoofdstuk 10.1.7)
Arc.1
3 kanalen
1 = rood, 2 = groen, 3 = blauw
Ar1.d
kanalen
1 = dimmer, 2 = rood, 3 = groen,
4 = blauw
Arc.2
4 kanalen
1 = rood, 2 = groen, 3 = blauw,
4 = wit
Ar2.d
5 kanalen
1 = dimmer, 2 = rood, 3 = groen,
4 = blauw, 5 = wit
Ar2.s
6 kanalen
1 = dimmer, 2 = rood, 3 = groen,
4 = blauw, 5 = wit, 6 = stroboscoop
HSV
3 kanalen
1 = kleur, 2 = kleurverzadiging,
3 = helderheid
3) De pijl
Ɗ
geeft de huidige instelling aan. Wij-
zig de instelling met de toets UP of DOWN.
Personality
.