Montage
1
2
3a
3b
Afbeelding 6
– Boor een gat van Ø 18 mm in de bodem van het voertuig.
– Schuif een slang (3b) op de aftapaansluiting (3a), steek bei-
de door de bodem van het voertuig en leid ze naar buiten.
– Houd de aftapaansluiting in het midden van het gat.
– Bevestig de FrostControl met 2 schroeven B 5,5 x 25 (bijge-
leverd) spanningsvrij – draai de schroeven er loodrecht in.
– Dicht de ruimte tussen de slang en het gat van onderen af
met een plastische carrosseriekit.
36
Aansluiting van de waterleidingen
Sluit de koudwatertoevoer aan op de FrostControl. Om zeker
te zijn van een goede werking van de veiligheids-/aftapkraan
moeten de waterslangen (-leidingen) spanningsvrij worden
gelegd!
Let erop dat de koudwatertoevoer wegens vorstgevaar
niet in contact komt met koudebruggen (bijv. de
buitenwand).
Leg de waterslangen (-leidingen) zo kort mogelijk en zonder
knikken.
Bij een installatie met flexibele slangen (Ø 10 mm)
Alle slangkoppelingen moeten worden geborgd met slang-
klemmen (ook koud water)!
Bij een installatie met vaste leidingen (Ø 12 mm)
Wij adviseren om de leidingen, steunkoppelingen en borgrin-
gen van John Guest te gebruiken.
Bij aansluiting op een centrale waterleiding (land- of city-aan-
sluiting) of bij krachtiger pompen moet een drukregelaar
worden aangebracht die voorkomt dat er hogere drukken dan
2,8 bar op de boiler kunnen komen te staan.
Door het verwarmen van het water en de uitzetting die daar-
van het gevolg is kunnen er totdat het veiligheidsventiel in de
FrostControl aanspreekt drukken tot 4,5 bar optreden (ook bij
dompelpompen mogelijk).
Leg alle waterleidingen met afschot naar de FrostControl!
Geen aanspraak op garantie bij vorstschade!