Richtingsroer:
Trekt het model naar links, verschuift dan de trimhendel (zie afb. 2, positie 9) stapsgewijs naar rechts tot het model recht vliegt. Trekt het model naar rechts, moet
er een trimcorrectie naar links gedaan worden.
d) De eerste landing
Net als de start moet de landing altijd tegen de wind in gebeuren. Verlaag het motorvermogen en vlieg grote vlakke cirkels. Trek daarbij niet te hard aan het
hoogteroer om de vlieghoogte gecontroleerd te verlagen.
Kies de laatste bocht voor de landing zodanig dat u in geval van nood nog voldoende plaats voor de landing heeft en de vliegrichting bij het landen niet meer
duidelijk gecorrigeerd hoeft te worden. Wanneer het model de geplande landingslijn vliegt verlaagt u verder het motorvermogen en houdt u het met het
hoogteroer horizontaal. Het model moet nu verder zakken en op het geplande landingspunt aan het einde van een gedachte landingslijn toe vliegen.
Let vooral in deze kritische vliegfase echter altijd op een voldoende vliegsnelheid (zie punt "eerste start - tolvlucht") en maak het model niet te langzaam door het
motorvermogen te sterk te verlagen of door te stevig aan het hoogteroer te trekken.
Slechts kort voor het gebruik wordt de motor afgesteld en landt het model met volledig doorgetrokken hoogteroer.
13. Verbinden van zender en ontvanger
Uw zender is in de leveringstoestand reeds met de ontvanger verbonden. Toch kan het in een enkel geval voorkomen dat de ontvanger niet op de stuursignalen
van de zender reageert. In dit geval is het nodig, de ontvanger opnieuw aan de zender te binden.
Ga als volgt te werk:
• Leg de zender en ontvanger dicht bij elkaar (max. 1 meter).
• Houd de knop op de ontvanger gedurende ca. twee seconden ingedrukt.
• Laat de knop los van zodra de LED op de ontvanger snel knippert.
• Houd de PDM-toets ingedrukt en schakel de zender in.
• Laat de PDM-toets los en druk deze opnieuw kort in.
• De LED op de ontvanger licht voortdurend op en signaleert daardoor dat de ontvanger en zender succesvol met elkaar zijn verbonden.
• Controleer na het verbindingsproces de functie en het bereik van het apparaat.
14. Zender-ID wijzigen
Uw zender beschikt in de leveringstoestand over een vaste vooraf ingestelde ID. Deze ID geeft een digitale codering weer, waarmee de zendersignalen
gecodeerd worden.
Als het nodig is, deze codering te wijzigen, gaat u als volgt te werk:
• Houd de "PDM"-toets ingedrukt en schakel de zender in.
• De rode LED knippert 3 keer snel na elkaar en dan knipperen beide LED's afwisselend. Laat de toets los.
• Druk kort op de "PDM"-toets. Nu wordt een nieuwe ID aangemaakt; de groene LED knippert 3 keer snel na elkaar.
• De nieuwe ID wordt pas actief, wanneer de zender uit- en opnieuw wordt ingeschakeld.
Denk eraan dat u na het vervangen van de ID, uw ontvanger opnieuw met de zender moet verbinden! (Zie punt 13)
99