3.2 Startvoorzieningen
3.2.1 Motorschakelaar
De motorschakelaar heeft twee standen, zoals hieronder beschreven.
Startstand "I" ...... De motor kan worden gestart. Laat de motorschakelaar
tijdens het gebruik in deze stand.
Stopstand "O" .... De motor kan niet worden gestart. Schakel over naar
deze stand als u de motor uitschakelt.
3.2.2 Brandstofkraan
De brandstofkraan regelt de brandstoftoevoer.
Geopende stand "I" .....Brandstof stroomt.
Gesloten stand "O" ......Brandstof stroom niet.
3.2.3 Chokehendel
OPGELET: als de motor is gestart, moet u de hendel gelei-
delijk in de bedieningsstand zetten op basis van de toestand
van de motor. Als de hendel tijdens de bediening in de start-
positie blijft staan, kunnen er problemen met de motor ont-
staan.
Met de chokehendel wordt het starten gemakkelijker. Gebruik de hendel
als u de motor start.
Startstand ...........Zet de hendel naar achteren
Bedrijfsstand .......Zet de hendel naar voren
3.2.4 Gashendel
De gashendel regelt het motortoerental.
Rechtsom draaien
...............Motortoerental neemt toe.
Linksom draaien
..................Motortoerental neemt af.
3.2.5. Startknop
De startknop wordt gebruikt voor het starten van de motor. Geef een flinke
ruk aan de knop om de motor te starten.
OPMERKING: ・ Controleer voordat u de knop uittrekt hoe ver hij kan wor-
den uitgetrokken. Trek hem vervolgens zo ver uit als mo-
gelijk.
3. NAMEN & FUNCTIES VAN BELANGRIJKE ONDERDELEN
.
.
19
Stopstand
Startpositie
Sluiten
" ○ "
Open
Brandstofkraan
" I "
Bedieningspositie
Chokehendel
CHOKE
Startpositie
Motortoerental
lager
Motortoerental
hoger
RUN
Gashendel
Startknop