Potentieel gevaar van elektrische schok. De aansluitklemmen voor netvoeding en relais worden alleen
voor enkelvoudige draadaansluiting ontworpen. Gebruik niet meer dan één draad in elke aansluitklem.
Potentieel brandgevaar. Schakel de gemeenschappelijke relaisaansluitingen of de jumperdraad van de
netvoedingsaansluiting binnen in het instrument niet in serie.
Explosiegevaar. Deze handleiding is uitsluitend bedoeld voor installatie van de unit in een niet-
gevaarlijke omgeving. Voor installatie van de unit in een gevaarlijke omgeving mogen uitsluitend de
instructies en de goedgekeurde controletekening in de handleiding voor installatie in gevaarlijke
omgevingen worden gevolgd.
Brandgevaar. Relaisbelastingen moeten resistent zijn. Beperk de stroom naar het relais altijd met een
externe zekering of onderbreker. Volg de classificeringen voor relais op uit het hoofdstuk
Specificaties.
Zorg dat de kabelmantel door de binnenzijde van de behuizing loopt om de milieuclassificatie van de
behuizing te behouden.
Het instrument heeft twee niet-bekrachtigde relais, beide met een enkelpolige wisselcontact. Bij AC-
controllers is het bedradingscompartiment niet gemaakt voor spanningsverbindingen van meer dan
264 VAC.
De relaisklemmen bevinden zich achter een hoogspanningsbarrière in de controllerbehuizing.
Verwijder de barrière niet wanneer voeding wordt geleverd aan de relaisklemmen. Lever geen
voerding aan de relaisklemmen wanneer de barrière niet is geïnstalleerd.
Sluit elk relais indien nodig aan op een regelapparaat of een alarmapparaat. Raadpleeg
Afbeelding 10
en
Tabel 4
gebruikershandleiding op de website van de fabrikant voor aanvullende informatie.
Raadpleeg
Specificaties
geïsoleerd en van de laagspanningsingangs-/uitgangscircuits.
De grootste draaddikte waarvoor de voedings- en relaispluggen geschikt zijn is 1,5 mm
De relaisklemmen zijn geschikt voor aders met een doorsnede van 0,75 tot 1,5 mm
(afhankelijk van de toegepaste belasting). Gebruik draden met een isolatieklasse van 300 V AC of
hoger. Steek elke draad zo ver in de juiste aansluitklem dat de isolatie zich tegen de connector
bevindt en er geen draadgedeelte blootligt. Na het aanbrengen voorzichtig aandrukken, zodat er een
goede aansluiting is. Verwijder indien nodig de stekker van de PCBA voor eenvoudigere bedrading
van de aansluitklemmen. Flexibele snoeren moeten beschikken over een krimpfitting of een
pinaansluiting aan het uiteinde.
Opmerking: Zorg dat alle kabels onder de aangegeven kabellimiet op de PCBA blijven om storingen met de
hoogspanningsbarrière te voorkomen.
De stroom naar de relaiscontacten moet 5 A (alleen weerstandsbelasting), 1250 VA 125 W (alleen
weerstandsbelasting) of minder zijn. Zorg ervoor dat een tweede schakelaar beschikbaar is om de
voeding naar de relais ter plaatse te onderbreken in geval van nood of onderhoud.
Gebruik bij AC-controllers de relais met hoogspanning. Gebruik voor DC-controllers de relais met
een lage spanning. Raadpleeg
geen combinatie van hoog en laag voltage.
164 Nederlands
W A A R S C H U W I N G
W A A R S C H U W I N G
W A A R S C H U W I N G
V O O R Z I C H T I G
L E T O P
voor het aansluiten van de relais. Raadpleeg de uitgebreide
op pagina 148 voor de relaisspecificaties. De relais zijn van elkaar
Specificaties
op pagina 148 voor de relaisspecificaties. Configureer
2
(16 AWG).
2
(18 tot 16 AWG)