NEDERLANDS
NL
lampjes (9) controleren. Is het accupack bijna
leeg, dan moet het weer opgeladen worden!
2. Een lang aanhoudende overbelasting van de
machine leidt tot temperatuuruitschakeling.
Laat de machine of het accupack afkoelen.
Opmerking: Voelt het accupack zeer warm aan,
dan is het mogelijk het accupack in uw „AIR
COOLED"-laadapparaat sneller af te koelen.
Opmerking: De machine koelt sneller af
wanneer men hem onbelast laat draaien.
3. Bij een te hoge stroomsterkte (die zich bijv.
voordoet bij een lang aanhoudende blokkering)
wordt de machine uitgeschakeld.
Machine bij de drukschakelaar (13) uitscha-
kelen. Daarna normaal verder werken. Zorg
ervoor dat zich verder geen blokkeringen
voordoen.
8.2
Accupack
Het accupack (10) voor gebruik opladen.
Laad het accupack bij vermogensverlies weer
op.
Li-Ion-accupacks „Li-Power" hebben een
capaciteits- en signaalindicatie (9):
- Druk op toets (8)en de laadtoestand wordt door
de LED-verlichting aangegeven.
- Wanneer een LED-lampje knippert, is het accu-
pack bijna leeg en moet het weer opgeladen
worden.
8.3
Accupack uitnemen, inbrengen
Uitnemen:
De toets voor de accupack-ontgrendeling (7)
indrukken en het accupack (10) er naar voren uitt-
rekken.
Inbrengen:
Accupack (10) erop schuiven tot het inklikt.
8.4
Draairichting, transportbeveiliging
(inschakelblokkering) instellen
Draairichtingschakelaar (6) indrukken.
Zie pagina 3 (uitklappen a.u.b.):
R = Rechtsloop ingesteld
L = Linksloop ingesteld
0 = middenstand: transportbeveiliging
(inschakelblokkering) ingesteld
8.5
Versnellingsstand kiezen
Schakelaar (5) gebruiken wanneer de motor
stilstaat!
Kan de schakelaar (5) niet tot aan de aanslag
22
gedraaid worden, druk dan de drukschakelaar (13)
lichtjes in, zodat de motor langzaam draait. Hier-
door kan de schakelaar (5) eenvoudig tot aan de
aanslag worden gedraaid.
Schakelaar (5) bedienen (links of rechts van de
machine).
1e versnelling ingesteld (laag toerental),
bijzonder hoog koppel)
2e versnelling ingesteld (hoog toerental)
8.6
Koppelbegrenzing instellen
Schuif (4) bedienen.
1...
= koppel ingesteld (bij het werken met
koppelbegrenzing)
Opmerking: Afhankelijk van de gekozen vers-
nelling kunnen verschillende draaimo-
menten ingesteld worden! In de 2e
versnelling van 1,5 tot 3,5 Nm en in de
1e versnelling van 3,5 tot 13 Nm.
= boortrap ingesteld - geen koppelbe-
grenzing (voor max. koppel)
8.7
Boren, klopboren instellen (afhankelijk
van de uitvoering)
Schuif (3) bedienen.
= klopboren ingesteld
Opmerking: Werk bij het klopboren
met een hoog toerental.
= boren zonder slag ingesteld
8.8
Impulsfunctie inschakelen (afhankelijk
van de uitvoering)
Niet gedurende langere tijd met ingescha-
kelde impulsgenerator werken! (De motor
kan oververhit raken.)
Voor het in- of uitschakelen van de impulsfunctie,
de toets (11)
indrukken.
Bij ingeschakelde impulsfunctie knippert de toets
(11).
Opmerking: Is de machine ca. 5 minuten uitge-
schakeld, dan schakelt de impulsfunctie automa-
tisch uit en stopt de toets (11) met knipperen.
8.9
In-/uitschakelen, toerental instellen
Inschakelen, toerental: drukschakelaar (13)
indrukken. Het toerental kan met de druk-
schakelaar worden veranderd.
Uitschakelen: drukschakelaar (13) loslaten.
Opmerking: Het geluid dat bij het uitscha-