(Vertaling van de originele
gebruiksaanwijzingen)
5.4
ZITTING (7)
1. Verwijder de volgende onderdelen van de
zittinghouder:
•
4 moeren (voor transportvergrendeling,
niet gebruikt).
•
4 schroeven (7:K)
•
4 borstringen (7:L)
•
4 Grower-ringen (7:R)
2. Plaats de zitting op de zittinghouder.
3. Draai de borstringen (7:L) op de schroeven
(7:K), met de borstringen (7:R).
4. Plaats de schroeven met de borstringen door
de gaten in de zittinghouder en de openingen
in de zittingplaat. Schroef de zitting vast.
Aanhaalmoment: 9±1,7 Nm.
Als het aanhaalmoment groter dan
9±1,7 Nm is, raakt de zitting bescha-
digd.
5. Zorg dat de zitting eenvoudig in de gaten van
de houder valt.
De zitting kan worden opgeklapt. Als de machine
buiten in de regen staat, klapt u de zitting naar vo-
ren zodat het kussen niet nat wordt.
5.5
STUURWIEL (8)
Om de speling van de stuurkolom tot een
minimum te beperken, moeten de vulringen van
0,5 mm en/of 1 mm (3:C:3:B) op de stuurkolom
worden gemonteerd, tussen de bussen pos. (8:A) .
Hiervoor gaat u als volgt te werk.
1. Monteer de bus (8:B) op de stuurkolom en
zet hem vast door één van de pennen (8:C)
er voor ongeveer 1/3 van zijn lengte in te
steken.
2. Trek de bus en de stuurkolom omhoog.
3. Controleer of de vulring van 0,5 mm, de vul-
ring van1 mm of beide ringen in de opening
kunnen worden geplaatst die ontstaat in het
punt (8:A). Forceer de ring(en) niet, er moet
een klein beetje speling zijn.
4. Haal de pen (8:C) naar buiten met de pons
(8:D) en demonteer de bus.
5. Plaats de ring(en) zoals aangegeven bij punt
3 hierboven.
6. Plaats de stuurkolombus op de stuurkolom
en vergrendel deze door de beide pennen er
volledig in te steken. Blokkeer de stuurkolom.
NEDERLANDS
5.6
TREKPLAAT (9)
Monteer de trekplaat (9:B) aan de achterzijde van
de machine.
Gebruik de schroeven en moeren (9:A; 9:C).
Aanhaalmoment: 22 Nm.
5.7
SNELSLUITINGEN (1:N)
De snelsluitingen en installatie-instructies worden
in een aparte doos geleverd. Deze zit in de ver-
pakking van de machine.
Monteer de snelsluitingen op de voorste assen
van de machine.
5.8
BANDENSPANNING
Zie voor de bandenspanning "0 TABEL TECHNI-
SCHE GEGEVENS"
5.9
ACCESSOIRES
Voor de montage van accessoires kijkt u in de
aparte montagehandleiding die bij iedere acces-
soire wordt geleverd.
Opmerking: In dit geval wordt de
maaisysteemgroep als een accessoire
beschouwd.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
6.1
PEDAAL
REEDSCHAPSBEVESTIGING (10:C)
Bediend met de hendel (10:C1), dient om de ac-
cessoires van de werkstand in de transportstand
te brengen.
• Transportstand: trap het pedaal helemaal in
en haal uw voet weg, het pedaal blijft omlaag
staan.
• Werkstand: druk op het pedaal en laat het
langzaam omhoog komen.
Schakel de transportstand niet in ter-
wijl het aangekoppelde accessoire in
werking is. Hierdoor zou de aandrijfri-
em worden vernield.
6.2
KOPPELING-PARKEERREM (10:B)
Druk nooit op het pedaal tijdens het be-
drijf.
De krachtoverbrenging kan dan over-
verhit raken.
MECHANISCHE
NL
GE-
13