(Vertaling van de originele
gebruiksaanwijzingen)
tijdens het rijden.
Rijd nooit met uitgetrokken choke als
de motor warm is.
6.9
CONTACTSLOT/KOPLAMP (11:C; 12:C)
Het contactslot wordt gebruikt om de motor te
starten en uit te schakelen.
Het contactslot is ook de schakelaar voor de
koplamp.
Wanneer u de bestuurdersplaats ver-
laat, de sleutel niet in de stand 2 of 3 la-
ten staan. Er is dan brandgevaar omdat
brandstof in de motor kan lopen via de
carburateur en de accu kan ontladen en
worden beschadigd.
De vier standen van de sleutel:
1. Stopstand - de motor is kortgesloten. De
sleutel kan verwijderd worden.
2. Rijstand- de koplamp brandt.
3. Rijstand - de koplamp brandt niet.
4. Startstand - wanneer u de sleutel in deze
stand draait wordt de startmotor geactive-
erd. Laat de sleutel teruggaan naar rijstand
3 wanneer de motor gestart is. Draai de sleutel
naar stand 2 om de koplamp in te schakelen.
6.10 KRACHTAFNEMER (11:D; 12:D)
Hendel voor in- en uitschakelen van de
krachtafnemer voor aandrijving van aan de voor-
zijde gemonteerde accessoires.
De krachtafnemer mag nooit ingescha-
keld zijn wanneer het systeem voor het
opheffen van accessoires aan de voor-
zijde in de transportstand staat. Dit be-
schadigt de riemaandrijving.
Hendel naar voren - krachtafnemer uitge-
schakeld.
Hendel naar achteren - krachtafnemer
ingeschakeld.
6.11 URENTELLER (13:A)
Laat het aantal werkuren zien. Werkt alleen bij
draaiende motor.
NEDERLANDS
6.12 MAAIHOOGTE-INSTELLING
12:E)
De machine is uitgerust met een mechanisme
voor het gebruik van een maaidek met elektrische
maaihoogte-instelling.
De schakelaar laat traploze instelling van
de maaihoogte toe.
Het maaidek wordt aangesloten op het
contact (13:B).
6.13 ONTKOPPELINGSHENDEL
AANDRIJVING (14; 15)
Hendel om de traploze transmissie uit te schake-
len.
De hendel voor inschakeling / de-
blokkering mag nooit tussen de binnen-
ste en buitenste stand staan. Dit leidt
tot oververhitting en beschadiging van
de transmissie.
Hiermee kunt u de machine handmatig verplaat-
sen (door hem te duwen of te trekken) zonder de
motor te gebruiken.
De twee standen zijn:
Aandrijving ingeschakeld (14:A1; 15:A1-B1)- aan-
drijving ingeschakeld voor normaal gebruik.
Aandrijving uitgeschakeld (14:A2; 15:A2-B2)
- aandrijving uitgeschakeld. De machine kan
handmatig worden verplaatst.
De machine mag niet over lange afstanden of met
hoge snelheid worden gesleept. Hierdoor kan de
transmissie worden beschadigd.
Stel de machine niet in werking met de
voorste hendel in de buitenste stand.
Gevaar voor beschadiging en olie-
lekken in de achteras.
6.14 INSTELLING VAN DE ZITTING (16:B)
De zitting kan naar voor of achter worden
geschoven zoals hierna aangegeven:
1. Verplaats de bedieningshendel (16:A)
omhoog.
2. Breng de zitting in de gewenste stand.
De 2WD is voorzien van een hendel
die op de achteras is aangesloten.
Zie (14:A).
De 4WD is voorzien van twee hen-
dels die op de achteras (15:A) en op
de vooras (15:B) zijn aangesloten.
NL
(11:E;
VAN
DE
15