Trotec 2é0 Manuel D'utilisation page 101

Gebruik van de alarmfunctie
In de DP-modus staat de alarmfunctie automatisch aan. Het
afgaan en de intensiteit van het alarm worden bepaald door
de bovenste en onderste alarmgrenswaarde.
Allebei deze alarmgrenswaarden worden berekend op basis van
de gemeten dauwpunttemperatuur (DPT) en de individueel
gedefinieerde drempelwaarde in configuratiebereik CFG, alsook
de bovenste (Hi) en onderste drempelwaarde (Lo).
De optelsom van dauwpunttemperatuur (DPT) en bovenste
drempelwaarde (Hi) geeft de bovenste alarmgrenswaarde
(DPT + Hi). De aftreksom van dauwpunttemperatuur (DPT)
en onderste drempelwaarde (Hi) geeft de onderste
alarmgrenswaarde (DPT - Lo).
Wanneer de oppervlaktetemperatuur beneden de alarmgrenswaarde
daalt (DPT + Hi), worden een akoestisch (zoemer) en optisch alarm
(laser knippert) ingeschakeld, waarvan de intensiteit proportioneel
toeneemt naarmate de onderste alarmgrenswaarde benadert wordt.
Hoe meer de oppervlaktetemperatuur daalt, hoe sneller de her-
halingsfrequentie van de zoemer en laser. De maximale herhalings-
frequentie wordt gebruikt wanneer de onderste alarmgrenswaarde
(DPT - Lo) wordt bereikt.
Voorbeeld: de actuele dauwpunttemperatuur (DPT) is +2 °C.
U definieert de bovenste drempelwaarde (Hi) met 5 °C en de
onderste drempelwaarde (Lo) met 5 °C. Het alarm begint dan bij
+7 °C (DPT + Hi) en bereikt zijn sterkste intensiteit bij -3 °C (DPT - Lo).
Gebruiksaanwijzing – Nederlands E - 12