NL
Bij de meeste muurverven geeft een gemiddelde hoeveelheidsinstelling
i
het beste resultaat.
15. Spuittechniek
•
Dek oppervlakken die niet moeten worden gespoten af.
•
Een spuitproef op karton of iets dergelijks is aan te bevelen om de juiste instelling
voor het spuitpistool te bepalen.
Belangrijk: Op de rand van het spuitvlak beginnen. Eerst met de spuitbeweging
beginnen en dan de handbeugel indrukken. Onderbrekingen binnen
het spuitvlak vermijden.
•
De spuitbeweging moet niet met de pols worden uitgevoerd, maar met de arm. Zo
blijft tijdens het spuiten de afstand tussen het spuitpistool en het oppervlak altijd
gelijk. Kies een afstand van 20 - 30 cm, afhankelijk van de gewenste straalbreedte.
Afb. 9 a: GOED gelijkmatige afstand tot het object.
Afb. 9 b: FOUT ongelijke afstand heeft een ongelijke verfaanbrenging als resultaat.
•
Beweeg het spuitpistool gelijkmatig heen en weer of op en neer, afhankelijk van de
instelling van de spuitstraalvorm.
•
Gelijkmatige bewegingen met het spuitpistool geven een uniforme
oppervlaktekwaliteit.
•
Reinig spuitkop en luchtkap met water resp. oplosmiddel wanneer zich daarop
materiaal heeft opgebouwd.
Spuit bij slecht dekkende verf of sterk zuigende ondergrund in "kruisgang"
i
(afb. 10).
Binnenwandverf in krachtige tinten minstens tweemaal aanbrengen
i
(eerste verflaag eerst laten drogen). Daardoor word een dekkende
aanbrenging bereikt.
16. Werkonderbreking
•
Schakel het apparaat uit.
•
Bij langere pauzes reservoir door kort opendraaien en vervolgens weer afsluiten
ontluchten.
•
Na de werkonderbreking mondstukopeningen reinigen.
60
W 500